woensdag 26 september 2007

1886

Menado, 12 Januari 1886.

Lieve Moeder,

Met deze boot ontving ik weder Uwe welkome letteren van den 11en November, waaruit ik tot mijn genoegen weder niets dan goede berichten las. U weet niet, welk een pleizier het mij doet, dat U Uw huis weer bezet hebt, en het U financieel weder beter gaat. Zoolang ik nog niet in staat ben, geregeld bij te dragen is het voor mij een pijnlijke gedachte, wanneer U in zorgen zit, terwijl ik daarentegen -van een Europeesch stand­punt gezien- in een zekere weelde leef. Die weelde is nu op den keper beschouwd, zoo onnoodig niet; bv. dat akelige pappe­rige brood hier kan men niet alleen met dien sterken boter eten; er hoort een stukje vleesch, worst of zoo bij. Een tusschen-toestand tusschen de Europeesche en de inlandsche levenswijze is moeielijk te trekken. Van rijst en een vischje kan de Europeaan niet bestaan, en zoodoende vervalt men van­zelf in het eten van aardappelen met ingelegde groenten als zuurkool, snijboonen, andijvie etc. uit potten. Dat er wel eens een duurder blikje tusschendoor loopt spreekt vanzelf, terwijl er toch altijd Seltzerwater, wijn, cognac & madeira in huis moet zijn. Daarentegen heb ik nog nooit bier of rijnwijn in huis gehad, waarmee men toch anders zeer gul is. Wat ik presenteer is het hoog noodzakelijke, wat het "fatsoen" mee­brengt. Gelukkig dat Harmsen nu de helft mee betaalt.
Intusschen doe ik U hierbij toekomen een bankje van f 50,- / vijftig Gld Ind Ct/ in mindering van mijn debet.
Van de omstandigheden bij tante Sophie weet ik bitter weinig af. Wat is nu eigenlijk met de nichtjes gebeurd, zooals die uit Veenendaal en Roos en Betsy? Waar leven de tantes nu van? Is hun heele vermogen er bij ingesprongen?
Gaarne zou ik ook eens weten wat er eigenlijk van Jacob gewor­den is. U schrijft, dat hij bij de Mij Nederland op kantoor gekomen is. Ik begrijp niet, waarom die jongen nu in deze tijden nog in de handel gegaan is. Wanneer ik het rusti­ge, onbezorgde leven van de ambtenaren om me heen zie, die hun traktement op den tijd uitbetaald krijgen, hun promotie gelei­delijk maken, en na hun diensttijd een goed pensioen en een onbezorgden ouden dag hebben, dan kan ik hen dikwijls benij­den.
Wat zal er met mij nog eens gebeuren? Hoewel ik finan­cieel heel goed af ben, zou ik toch wel weer eens willen veranderen. Europa lacht mij echter in zooverre niet toe, als dat ik het mij voorstel, als hangende in een donkeren wolk (vergeef dezen leelijken stijl); ik hoor zooveel narig­heid, dat ik mij niet anders kan voorstellen dan menschen met be­drukte gezichten en een somber regenachtig weer, met wat woedende socialisten, barricades en de commune op de achter­grond. Dan blijf ik het liever in het land van de zon en zie de revolutie vanuit de verte aan, hoe gaarne ik die ook van nabij zou zien.
Maar dit zijn eigenlijk praatjes die zich beter onder een kopje thee laten debiteeren, dan op papier, dus basta!
Voor Jettie's brief eveneens mijn hartelijken dank! Ik kan mij die kaartspelende zusjes niet goed voorstellen; het zal me er ook een partijtje naar zijn! Als ik -een fijn In­disch speler- terug kom zal ik zeker wel kippevel krijgen over dat ombren. Jelui vraagt zeker al op 1½ trek en durft geen kleintje af te steken met 6 slagen!! Whisten is een damesspel­letje, dus dat gaat mee door, maar van inviteeren of indices geven zullen jelui wel niet veel begrip hebben. Ik heb het in Indië als een straf leeren beschouwen om met dames te spelen; ik hoop dat ik bij mijn terugkomst van idee moge veranderen.
Ik moet toch eens weten, of ze dat eind naar de Wetering­schans alleen in het donker moet doen. Er is toch zeker wel een meid om haar te halen en te brengen? Neemt U anders voor mijn rekening den kruier elken keer, want ik vind het een akelig idee -en dat mag ook niet- als ze alleen over straat gaat.
Jettie onderscheidt zich helaas ook al niet van haar sexege­nooten en volgt alle traditioneele meisjesmanieren na. Na een brief die zeer interes­sant en onderhoudend is geschre­ven, vraagt ze "of ik het vervelend vind als ze over zichzelf schrijft." Dit is visschen naar een komplimentje, want wat gaat mij in 's hemelsnaam de Oldenboompjes of Gebhard of Jonker aan; het is toch beter als ze over iets interessants dan kletspraatjes schrijft. Als in een echte meisjesbrief komt in het P.S. het belangrijkste "ik ben tegen­woordig zoo heer­lijk aan het schilderen". Dit interesseert mij gloeiend en ze schrijft er verder niets over. Laat ze hiervan eens wat meer vertellen. Als ze jarig is krijgt ze Willem Leevend cadeau; stel nu maar eens voor, dat ze vast een brief van tante de Harde beet heeft.
Oudejaar was er een danspartij bij de Resident, dus een welko­me gelegenheid. Harmsen & ik waren al van plan maar vroeg naar bed te gaan, als we nergens geïnviteerd werden. Ik was echter niet in de ware feeststem­ming, want ik had een paar dagen van tevoren weer een dag de koorts gehad en daardoor was ik nog zoo zwaar in de beenen, dat ik bijna niet dansen kon. Het is merkwaardig hoe zulk een koorts -al duurt die maar één dag- iemand dadelijk aanpakt; men heeft wel een week noodig om weer bij te komen. In dit geval was het wel een beetje mijn eigen schuld, want ik was 's nachts op de jacht geweest. Dit is een grappige geschiedenis. Verbeeld U dan, dat op een goeden dag, Harmsen uit den tuin van vDuivenbode komt met het bericht dat er een groote kudde herten in de buurt is. Natuur­lijk maakten we toen het plan, deze te gaan belagen.
Wegens het spoedige sluiten van de post en omdat deze aange­teekend moet worden, zal ik dit relaas onder een afzon­derlijk couvert vervolgen.
Met hartelijke groeten
Uw zoon

Dk.
*****************

Menado, 31 Januari 1886

Lieve Moeder,

Vóór aankomst van de mail wil ik eenige woordjes aan U op 't papier zetten, omdat gewoonlijk de tijd mij ontbreekt om veel te schrijven, als de boot mop de ree ligt.
Veel nieuws heb ik niet, alleen ik heb op 't oogenblik weer een logé, en nu wel een extraordinair buitengewonen, n.l. Dr. Sydney I. Hickson van Cambridge University; dit is voor mij een prachtige oefening in het Engelsch; elken dag gratisch privaatonderwijs, zoodat ik nu ook zelfs in mijn droomen Engelsch spreek. (Ik heb nog altijd de slechte gewoonte hardop te droomen.) Maar laat ik u geregeld vertellen wie de heer is.
Op een zekere dag ca. 6 Maanden geleden, debarkeerde hier de lange, magere Sydney I.H. Niet zooals de Europeanen hier gestoken in het luchtige witte pak, maar met een flanellen jas, flanellen overhemd, zelfs flanellen broek, zonder boordje of zooiets aan. Spoedig wendde hij zich tot vEmbden, omdat wij hier specialiteiten in Engelsche zaken zijn, adres van onze connectie met de "Flying Fish". Hij maakte zich bekend als natuuronderzoe­ker, door de Engelsche regering voorzien van een toelage, en nu van plan zijnde om hier in de Minahassa een of ander nieuw beest uit te vinden of wel over de bestaande nieuwe rapporten uit te brengen. Speciaal wilde hij de voort­deling der koraalreven bespieden, en de man wilde nu maar dadelijk op een koraalrif lostrekken, niet of wij die hier zoo bij onze huizen hebben.
Wij beduidden hem dat hij maar eerst eens de boot moest laten vertrekken, 's avonds de partij op Koningin's verjaardag moest bijwonen (waarop wij allen in gala en hij met zijn flanellen pantalon verscheen) en dat wij daarna zouden zien. vEmbden ging daarop naar Talisse, en inviteerde hem mee te gaan, om daar het terrein eens op te nemen. En ziet, dat beviel hem daar zoo goed, dat hij verklaarde er zijn anker neer te willen leggen. Het huis van den Mandoer werd voor hem ingericht, een stel bedienden gehuurd, en ziet daar onze vriend natuurvor­schende geetabliseerd op Talisse.
Ik spreek wel eenigszins schertsend over hem, hoewel hij dit niet verdient. Hij is een perfect gentleman, zeer ontwik­keld en beschaafd en nog jong ca. 30 jaar; en aangenaam in de conver­satie. Alleen vind ik dat hij de vele diensten, die wij hem bewijzen, wel een weinig opneemt alsof dat vanzelf sprak, zoodat hij niet een overdreven bescheidenheid laboreert.
Maar wat wil het geval? Op een goeden dag krijgt onzen vriend een hevige aanval van dysenterie, zoodat er bepaald levensge­vaar bij was. Hij probeerde eerst zichzelf nog wat te curee­ren maar toen dit niet ging, koos hij de wijste partij, en ging in eene prauw liggen naar Likoepang en liet zich vandaar in een draagstoel naar Menado piekelen (picollen).
Hier kwam onze man 's avonds doodziek aan. In het loge­ment was geen plaats meer, en daarom werd hij bij den Dominee binnen­gedragen. Hier logeerde hij eenige dagen, totdat Mevrouw Wieland ziek werd en hij ook hier niet langer blijven kon. Toen bood ik hem mijn huis aan, wat dankbaar aangenomen werd. Hij begreep echter wel, dat ik zoo'n wellicht langdurige lo­geerpartij niet kon bekostigen en ik heb hem dan ook verteld, dat mijn middelen mij niet toelieten, dit voor niets te doen. Daarom zijn wij overeengekomen dat hij mij de kosten vergoeden zal; nu zijn wij beiden geholpen; hij behoeft niet in dat "Beastly Hotel" te gaan waar het voor een zieke mensch niet om uit te houden is, heeft goede verzorging, goed logies en goed eten, terwijl ik nu mijn tafel wat beter kan voorzien, en bovendien geen onaardig voordeel er bij heb. Ik heb hem gezegd dat hij ¦ 150,- pmaand zal hebben te betalen, wat voor hem in vergelijking met zijn gewone levenswijze zeer goedkoop is, terwijl ik het er best voor kan doen.
Dit zal dus een voordelige maand voor mij worden, plus het­geen ik van Harmsen krijg, heb ik dan alles & alles tezamen ca. ¦ 550,-, waarvan ik lang niet alles behoef uit te geven. Kon ik dit zoo maar een tijdje volhouden, dan was ik ineens in bonis! Ik ga echter financieel goed vooruit, en hoop spoedig uit alle beeren te zijn; ik wil nu trachten een aandeel M.H.V. te koopen, teneinde ook als aandeelhouder meer invloed te hebben.
Vriend Hickson is een aangename logé. Wij hebben vele inte­ressante gesprekken samen, en hij schijnt zich bij mij zeer "behaglich" te voelen. Gelukkig, dat ik zulke uitstekende bedienden heb, mijn getrouwe huisjongen is zeer nauwgezet en eerlijk in de huishouding, terwijl ook mijn kok zeer goed is. Ik verzeker U, dat in menige getrouwde familie de boel niet zoo goed in orde & netjes is als bij mij. Pijnigde mij vroe­ger wel eens de gedachte, dat mij dit teveel kostte, thans is het een aangenaam idee als ik mijn beide huisgenooten aan tafel zie, dat het mij juist voordeel geeft.
Maar nu een ander praatje. Over mijne plannen en vooruit­zich­ten kan ik nog niets definitiefs verder mededeelen, maar dat kan ik wel zeggen, dat ik nu minder dan ooit van hier weg zou willen. Ik ben verplicht nog zoo geheimzinnig te spreken, want er is nog niets beslist, maar dat kan ik wel zeggen, dat ik kans heb, om agent te Gorontalo te worden, of om in eene andere combinatie geëmployeerd te worden. Wanneer de lui te Amsterdam nu maar wat flink zijn, kan de M.H.V. wellicht in eens een groote vlucht nemen wat voor ons ook zeker zeer voordelig zou zijn, want op het oogenblik is de M.H.V. een snert­zaak, en als dat niet beter wordt heb ik geen lust erbij te blijven. De waarschijnlijkheid bestaat, dat er gelegenheid zal bestaan haar ineens be­langrijk uit te breiden, en dan zullen wij natuurlijk daar­bij belangrijk voordeel hebben. Ik kan U alleen (onder geheim­houding) vertel­len, dat thans in de Minahassa is de heer I. Dinger, generaal gemachtigde van de Indische Bank, om de zaken van de Bank hier te inspecteeren. Wat de Bank voor heeft daarmee weet ik niet, maar wellicht dat zij er wel af wil, omdat haar middelen niet meer dezelfde van vroeger zijn. Zijn opinie over de M.H.V. is zeer gunstig, dat wil zeggen, hij heeft gezegd, als de alge­meene opinie hier gehoord te hebben en dit zelf ook te vinden, dat het beheer in Indië in zeer goede handen is.
Ook voor vEmbden doet mij dit zooveel genoegen omdat er van dien man op zoo'n gemeene wijze zo gelasterd is, iets wat ik altijd tegengesproken heb. Ik zal altijd tegen Feenstra den grooten grief behouden, dat hij op een der laatste avonden, toen er toch niets meer aan te veranderen was, vertelde dat mijne aanstaande chef in Indië wellicht niet zoo vreese­lijk ver van een delirium zou zijn. Dit heeft mij ontzaggelijk veel zorgen gebaard, want mijne positie daardoor werd veel moeie­lijker. Het heeft mij ook langen tijd een zeker wantrou­wen gegeven, totdat ik eindelijk de zekerheid verkreeg, dat dit gewone laster was. Van Embden is een door & door eerlijk man, werkzaam, die de zaken van ganscher harte behartigt en die niet verdient, dat er zoo over hem gesproken wordt.
Ik heb hem natuurlijk nooit bekend gemaakt, met hetgeen ik in Amsterdam gehoord heb, maar U begrijpt wel, dat het aan de achting voor de lui, die hun ganscher belang geheel aan iemand toevertrouwen en dan zóo spreken, een gevoeligen knak gegeven heeft.
Daarom is de opinie van iemand als Dinger mij zooveel waard.
Dat het voor mijzelf ook vleiend is, kunt U begrijpen. Het schijnt, dat men in de Molukken ook over mij gunstig oordeelt. Door Dinger zal ik ook op Java zeer gunstig gesigna­leerd worden, en U begrijpt wel, dat het dom zou zijn, om in een tijd, waarin op nieuwe combinaties gebroeid wordt, weg te loopen, wanneer men geschikt geacht wordt voor de eene of andere betrekking van belang.
Ik wil mijzelf niet verhoovaardigen en zeggen dat ik dit aan mijzelf te danken heb; integendeel ik heb wel degelijk ge­merkt, dat de goede klank, die de naam de Vries vanaf onze grootvader, tot Pa en Gerard toe, aan de Beurs heeft, ook op mij terugwerkt, en al begrijpt men dikwijls niet, waarom ik zoo'n geachte firma verlaten heb, men weet toch ook wel, dat ik niet naar Indië moest.

U begrijpt wel, dat ik dus thans in vele illusies leef. 't Is mogelijk, dat alles op niets uitdraait, en dat U mij na een­igen tijd weer met een notitieboekje in de hand aan de Beurs ziet staan, 't is waar wat rijker aan ondervinding, maar meer ook niet. 't Is ook mogelijk dat ik weer eens terugkom in eene andere positie.
Laat ons hopen, dat ik nooit meer zoo wanhoopig hoef te schrijven, als laatst; en dat ik niet vóór den tijd van hier behoef te gaan.

REST VAN DE BRIEF IS NIET AANWEZIG.
******************

Menado, 16 Maart 1886.

Lieve Moeder,

Uw brief van 24 December ontving ik met de voorige boot; met deze kreeg ik alleen de brief van Jettie en Gerarda van 9 Januari. Gelukkig, dat ik daaruit kan afleiden dat U niets mankeert, want ik kan niet begrijpen, waarom U niet geschreven hebt; wellicht is de brief te laat gekomen.
Dadelijk na postsluiting vanmiddag 2 uur, ga ik op een paard zitten en rijd naar Likoepang. Daar het prachtige helde­re maan is, kan ik dit best bij avond doen. U weet, om 6 uur wordt het donker en om 9 uur denk ik eerst aan te komen. Dan zal ik mij met een prauw naar Talisse laten overzetten, en daar vind ik de "Louise". Ik heb het aangenaam vooruitzicht weer een tijdje lang aan boord van zoo'n schuit door te bren­gen; ware het niet, dat de afwisseling en de zeelucht mij bepaald goed zullen doen, dan had ik er niet veel trek in. Zich in de warmte aan boord van zoo'n klein schip te moeten behelpen is niet alles. Ik ga met haar mee naar de Sangir eilanden. Eerst naar Siauw en daarna naar Taroena. Het is hoognoodig, dat ik eens in persoon daarheen ga; ik ben er trouwens nog niet geweest, en er zijn eenige zaken, die ik in persoon moet regelen. Zoodra ik de "Louise" van Taroena ge­xpe­dieerd heb naar Europa, sta ik eenzaam aan Sangir's kust. Waar ik dan moet blijven weet ik niet; trouwens ik heb alle moge­lijke proviand & benoodigdheden meegenomen, zoodat als ik alleen maar een saboewa met een dak boven mijn hoofd heb, ik al geholpen ben. Er zijn daar maar een paar Europea­nen; een kontroleur en wat zendelingen. Onder deze laatste ook mijn vriend Tanffmann, mijn vroegere buurman en zieken­verple­ger, en die nu eene plaatsing op Sangir gekregen heeft. Ik blijf echter niet op Taroena, doch ga eenige andere nego­rijen aan de kust nog bezoeken. Helaas mis ik echter nu twee booten, daar ik eerst einde april terugkom.
Dat is te zeggen, ik mis één tusschen- en één officiële boot, dus U moet U niet verwonderen, als er geen brieven komen.
Met de gewichtige tijdingen, die ik nu verwacht, ontrieft het mij wel een beetje om op reis te gaan, maar daar de zaken het vorderen, kan ik er niets aan doen. Ik heb echter order gege­ven om mijn brieven naar Taroena te zenden.
Maar wanneer ik thuis ben, heb ik hierdoor al weer des te meer stof voor verhalen. Wacht U maar, als wij Zondagsavonds aan tafel zitten, of ik U niet lang bezig houdt met mijn Sangi­reesche verhalen.

Harmsen heeft mij in eens verlaten. Er kwam hier een huis open, dat beter voor zijn toko geschikt was, en wat hij ook als woonhuis kon gebrui­ken; en daarom heeft hij dat gehuurd. Bovendien is hij van plan om spoedig te gaan hertrouwen, zoodat hij dan toch zou moeten oprukken. Hij maakt nu het huis vast klaar. Hier gaat het juist omgekeerd als in Europa, hier maakt de man alles klaar en komt de vrouw meestal in een geregeld huishou­ding. Het voornaamste wat zij bij haar trouwen te doen krijgt, is wat kapotte flanelletjes na te zien, wat knoopen aan de zetten, en wat nieuwe kabaja's te maken.
Het spijt mij, dat hij weg is, want hij was een goeie kerel, met wien ik best overweg kon en met wien ik nooit onaange­naamheden gehad heb.
Als opvolger waren er verschillende kandidaten, n.l. eem jong meester in de rechten, zoo uit Holland gekomen en hier bij den Landraad geplaatst, en de aspirant-kontroleur Kemper. Aange­zien mij deze eerste niet zo bizonder sympathiek lijkt, en ik Kemper al veel langer ken, heb ik de vraag van K om met mij te wonen toestemmend beantwoord. Hij is te Batavia geboren doch heeft in Holland gestudeerd. 't Is een erge hartelijke kerel, die mij ook gaarne lijden mag, zoodat ook dit wel weer goed zal gaan. Hij is juist het tegenovergestelde van mij; een erg opgewonden standje, het eene oogenblik erg opgewonden, het andere weer stil; niet zooals ik, die een meer gelijkmatig humeur bezit. Ik ben dan ook zelden slecht gehumeurd; alleen als ik aan mijn beeren denk en tob over het idee, dat het zoo erg moeielijk is om zuinig huis te houden.
Zoodra ik van Sangir terugkom, trekt hij bij mij in; dat zal ca 1 Mei zijn.
Vriend Hickson is ook vertrokken na grootendeels hersteld te zijn. Het was toen een hele Wirtschaft bij mij aan huis en een druk bestier. Het heeft mij financieel een aardig voor­deeltje opgeleverd.
De brieven van Gerarda en Jettie hebben mij veel pleizier gedaan, en houd ik mij steeds daarvoor gecrediteerd. De be­schrijving van den schoonen Koos is uniek; ik verheug er mij op met dien man eens kennis te maken; dan zal ik hem verhalen opdisschen, dat zijn wijde mond nog wijder wordt.
Van Java heb ik nog niets gehoord, doch dit kan ook niet. Men is waarschijnlijk druk aan 't confereeren. Wie weet wat er over mij beslist wordt.
De firma Dauermann te Gorontalo blijft doorwerken; van die zaak zal wel niet veel komen.

Nu Mamaatjelief sluit ik mijn soerat.
Groet U alle huisgenooten hartelijk van Uw liefh.

Dirk.

Weest U zoo goed aan Oom Dirk en T. Julia mijn hartelijke deelneming te betuigen met hun verlies.

*******************

Menado, 27 April 1886.

Lieve Moeder,

Reeds de derde maal dat ik U niet persoonlijk maar per brief moet komen begroeten op dezen dag, die steeds een feest­dag voor heel de familie was, en dit ook steeds zal blijven! En toch, hoe zeer de groote afstand die ons scheidt U & mij dikwijls terneerdrukt, hoeveel reden tot dankbaarheid hebben wij niet. Hoe weinig is er in dien tijd veranderd; hoe geluk­kig zijn we, dat we allen gezond naar lichaam & ziel zijn gebleven; dat we voor elkaar dezelfde zijn gebleven, zoodat we met liefelijke hoop het uur van 't wederzien tegemoet kunnen zien.
Ja, lieve Moeder, dit is goddank niet verre meer af. Al durf ik geen hoop geven, dat ik op Uwen volgenden verjaardag reeds present zal zijn, op weg ben ik dan toch zeker. O hoe heer­lijk is het, zich zoo alles in kleinigheden voor te stel­len, zooals het loopen zal. Dit is thans mijn grootste genot. Zooals verleden toen ik eenige dagen in een prauw op zee rondzwalkte, en met niemand eens praten kon, was het aange­naamste wat ik doen kon, te mijmeren over mijn aanstaande thuisreis. Ver­beeldt U, welk een buitenkansje; de Fransche mail heeft haar tarief verlaagd, zoodat het 't zelfde blijft als de Holland­sche. Nu prefereer ik natuurlijk de eerste, want primo heeft men nu niet het minder aangename gezelschap van leverlij­ders en andere knorrende zieke, met verlof gaande landge­nooten, maar secundo doet men ook meer plaatsen aan.
In de eerste plaats gaat men van Batavia naar Singapore. Hier zoude ik een boot willen overblijven, om deze wereldhan­dels­plaats te leeren kennen, en vooral met het oog op mijne aan­staande samenwerking met Gerard, connecties aan te knoopen; vervolgens komt men op Ceylon wat ook zeer interessant is, om vervolgens via Aden & Suez te Port Said eindelijk de warmte vaarwel te kunnen zeggen. Men kan te Napels of te Marseille debar­keeren; het eerst heeft ook veel voor, omdat de reis door Italië en Zwitserland prachtig is, maar ik geloof toch, dat als ik eenmaal op den vasten wal ben, toch geen geduld zou hebben om eens op mijn gemak Hercula­num & Pompeji of Rome te gaan bekijken. Bovendien kost het van Marseille naar Londen via Calais of Boulogne slechts ¦ 5,- zoodat ik dat wellicht zou kunnen doen. Het zal wel al mijn opgespaard geld kosten, want van hier naar Batavia kost ca ¦ 500,-, de franschen mail tot Londen ¦ 800,-. Verder kunt U voor verblijfkosten op dit langen traject er nog ¦ 500,- bij rekenen, plus nog de nieuwe kleeren, die ik nog onderweg moet aanschaf­fen en we komen al spoedig op ¦ 2000,-. Mijne uitreis kostte, zeer bescheiden aangelegd en te Batavia bij Mevr. Noodt logeerende ¦ 1500,-, dus dan zal ik nog moeite hebben met ¦ 2000,- toe te komen. Een der ingezetenen alhier, die deze dagen vertrok en vendutie hield, maakte ¦ 1100,-. Ik heb zeker het dubbele van zijn inboedel en zou dus op ¦ 2200,- mogen hopen. Het zijn echter zulke benarde tijden tegenwoordig en zoo gansch anders als toen ik hier pas kwam, dat ik mij maar geen illusies zal maken.
Ik hoop erg van Gerard een vervolg op zijn eersten brief te krijgen, om te weten, hoe of het er nu mee staat, want mijn besluit is genomen; ik blijf hier niet langer. Het is hier zoo'n akelig klein nest, ook wat den handel betreft; de con­currenten worden hier steeds grooter, terwijl de zaken niet vooruitgaan, dat ik het jammer vind hier nog langer mijn tijd te vermoorden. Bovendien is het hier geen prettig werken en het klimaat tast mij dikwijls aan. Van de week bijv. ging ik om 12 uur van kantoor, omdat ik niet recht lekker was; naar bed gegaan, kreeg ik ineens een ijlende koorts, die tot 's avonds aanhield; den volgenden dag was ik hem kwijt, en den daarop volgenden weer op kantoor. Ik verzeker U echter dat het iemand niet in de koude kleeren gaat zitten.
Van vriend Dinger hebben we nog niets verder vernomen, als dat zijne voorstellen bij de Directie in overweging zijn, en dat hij waarschijnlijk naar Holland gaat om mondeling de zaken te bespreken. Zooals altijd, duurt het een eeuwige tijd voor zulke combinaties tot stand gebracht zijn; ik zal er echter maar niet al te vast op rekenen, dat ik werkelijk de beloofde betrekking in Amsterdam krijg. Daarom hoop ik nog spoedig van Gerard iets naders te hooren. Mijn liefste wensch is het altijd makelaar te worden. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik inzie, dat ik daarvoor het meeste geschikt ben. Ik zag uit de krant, dat Piet Blom associé van zijn vader gewor­den is; zoo worden langzamerhand de kinderen grooter.
Zooals ik U laatst geschreven heb, ging ik op reis naar San­gir, en moest dus de vorige boot laten passeeren. Deze reis is gelukkig achter den rug en ben ik blij weer thuis te zijn. Aan den anderen kant is zoo'n zeereis wel gezond; ik kwam dan ook donkerbruin verbrand terug en zelfs met wat haar op mijn ge­zicht, wat echter zoodanig de algemeene spotlust opwekte, dat het alweer grootendeels verdwenen is. Met de "Louise" gingen we eerst naar Siauw en vandaar naar Taroena om Coprah te laden; zoo'n reis is heel aardig, alleen moest men aan boord van zoo'n Deensch schip wat beter eten krijgen. Wat zegt U b.v. van zoo'n menu: eerst pruimen (gedroog­de), soep (erg flauw) waar ze een massa stroop indoen om het een beetje dragelijk te maken, vervolgens stokvisch, echter niet op de beroemde Hollandsche manier klaargemaakt, maar zoo ruw weg, allez par grâce de Dieu, een aardappeltje met boter erbij, om vervolgens dit te besluiten met iets dat ze pudding noemen, en wat eigenlijk niets anders is dan onze dikke koek, echter zonder eieren, zonder krenten en rozijnen, zonder sucade, zonder korst of iets van dien aard, dus niet anders dan een grijsachtig deeg.
Op Taroena expedieerde ik het schip naar Europa, met het idee per mail terug naar Menado te gaan. Ik was daar echter spoedi­ger klaar dan ik dacht en omdat het daar zoo'n afschuwe­lijk nest is, en de meeste menschen er ziek waren, besloot ik maar met een prauw naar Menado te gaan. Deze prauwen -Sapé ge­naamd- zijn kleine zeilschuiten, echter open & zonder dek, doch zeer zeewaardig. Ze hebben één mast en een Kluiner, maar toch kan men bij den wind er goed mee zeilen. Om echter niet al teveel last van den zon te hebben, had men er voor mij een dek van katoen over gemaakt, zoodat ik tenminste geen last van regen & zon had. Het vreeselijkste was echter, dat men er een ballast van koraalsteenen in gelegd had, wat verschrikke­lijk stonk, precies als naar een Amsterdamsch riool, dat men na langen tijd eens open maakt. Dit, gevoegd bij het voortdu­rende schommelen & stampen, maakte mij wel wat onpasselijk, zoodat ik bijna niet eten kon. Gelukkig duurde de reis slechts twee dagen & twee nachten, waarna ik behouden te Talisse aan wal stapte. De afstand is ongeveer als van het Engelsche Kanaal; als u nu rekent dat men dit per boot in ca. 10 uur doet en ik er twee etmalen, dan kunt U net nagaan, hoe vlug het gaat.

Te Talisse trof ik, dat de opzichter naar Menado was. Ik was daar dus gansch moederziel alleen, en heb dat drie dagen kunnen genieten. U kunt niet begrijpen hoe neerdrukkend zoo'n eenzaamheid is. Overdag gaat het; dan kan men door de aanplant loopen, het bosch ingaan, in één woord ambulant zijn; maar als om 6 uur de duisternis invalt, en alles doodstil rondom is, is het verschrikkelijk vervelend. Men kan toch niet aldoor lezen en het beste is dan ook maar om 9 uur naar bed te gaan.
Eenige dagen daarna was ik weer te Menado, waar ik mijn huis, bloemen & honden in goede orde terug vond, en ook weer blij was, de kennissen terug te zien.
Lieve Moeder, ik had zoo gaarne U op dezen dag zooals vroeger met een geschenk tegemoet komen, maar omdat ik nog zoo diep bij U in de schuld zit, doe ik U inliggende ¦ 100,- als afbe­taling toekomen. Ik hoop echter spoedig de resteerende ca. ¦ 200,- ook te kunnen afdoen, en zoodoende schoon schip te maken. In gedachten ben ik heden met U allen; gelukkig, nog een korte tijd, en ik kan U weder eens in persoon mijn gevoe­lens vertolken.
Uw heerlijken langen brief van 2 Februari heb ik in goede orde ontvangen, en dank ik U hartelijk voor de vele uitvoerige mededeelingen, daarin vervat; ik ben ook innig dankbaar, dat er zoo'n vroolijke opgewekte toon uit spreekt. Moge U en ik die nog lang bewaren.
En nu, lieve Moeder, adieu! Viert U deze dag maar genoe­ge­lijk, wat zeker zal zijn. Want U hebt het schoonste wat men verlan­gen kan, een kring van kinderen & vrienden, die U allen even­zeer liefhebben & achten.
Uw innig liefh. Zoon

Dirk
*********************

Privatim

Menado, 14 mei 1886

Lieve Moeder,

Met deze mail ontving ik Uwe welkome letteren van 12 Maart, benevens die van Jettie; Over het algemeen gelukkig niets dan goede berichten, waarover ik niet anders dan dank­baar kan zijn. Prachtig vind ik het van zoo alles op de hoogte gehouden te worden, zooals U doet; ook van Christine kreeg ik met deze mail weer een uitvoerigen brief. Dit is toch zoo'n goede hartelijke ziel, voor wie ik veel sympathie gevoel. Ik moet U vriendelijk verzoeken haar geregeld van mij op de hoogte te houden, want ik heb niet altijd tijd en stof om haar met elke boot te schrijven; het is dan voor U meteen een aanleiding om haar geregeld te schrijven.
Mijne gezondheid laat over het algemeen niets te wenschen over. Wel heb ik zoo een enkele keer in eens eene koorts, maar het heeft niets te beduiden, en dat zijn nu eenmaal zaken, die het Indische klimaat meebrengt. Zoo ging ik b.v. verleden maand 's morgens naar kantoor, voelde mij wat onlekker, ging naar bed, en liet 's avonds den dokter halen, omdat ik een harde koorts had. Den volgenden dag was ik weer op de been, en de avond daarna presideerde ik een bijeenkomst in de Sociëteit en hield een gloeien­de speech. U zult hiervan wel vreemd ophooren. Maar dit komt hier zoo nu en dan voor zoo'n plotse­linge koorts, zonder naderhand sporen achter te laten. Waar­schijnlijk een staartje van de Sangirsche reis.
Tegenwoordig woon ik samen met Kemper, en bovendien is eenige dagen geleden Dr. Hickson weder komen opzetten. Dit geeft mij deze maand weder een aardig voordeeltje. Ik ben dan nu ook druk bezig met mijne beeren af te doen; het zal echter nog wel eenigen tijd duren vóór ik er geheel uit ben. Dat weet ik wel, dat ik nooit meer meubilair koop of mijn huis inricht vóór ik er contant de duiten voor heb. Die zorgen, wanneer men in schulden steekt, wil ik nooit meer terug hebben. Gelukkig, dat ik spoedig een man in bonis zal zijn.
Een leelijk ding is echter, dat mijne uitrusting thans geheel op is. Ik moet U dan ook verzoeken mij te zenden behal­ve de reeds bestelde flanelletjes,
twee dozijn overhemden
twee dozijn sokken.
Die overhemden van Hazemann zijn mij wel bevallen; zij zijn echter allen aan de halsboord gerafeld -damned Indische wasba­zen- overigens nog goed, maar niet meer te gebruiken. Had ik vrouwelijke hulp dan was er nog wel wat aan te doen; ik zal ze nu echter maar bewaren tot mijn vendutie; waar ik wellicht nog een goeden prijs er voor krijg. Ik laat de keuze van de nieuwe overhemden geheel aan U of Gerard over; echter svp liever wat duurder en solide dan niet. Verder ben ik thans zwaarder geworden, zoodat ik no. 16 of 16½ noodig heb. Die sokken van H waren prullen; zendt U liever wat beter spul. Een spoedige zending is zeer gewenscht of liever ik heb ze brood­noodig; svp aan Feenstra ter bijpakking te geven. Zoo spoedig mogelijk zend ik de duiten.
En nu een ander praatje. Ik heb Jettie verleden geschre­ven over dat alleen naar huis komen van het Museum en nu antwoord­de zij in scherts, dat ik er niet recht uit wijs kan worden, wat of scherts en wat of ernst is. Zij zegt geen geleide ooit van jongens te willen aannemen (wat ik zeer prijs) "hoewel zij cavaliers genoeg zou kunnen krijgen, als zij wilde"- Verder "een vergezelde mij tot het Leidseplein" en dan tenslotte het verhaal dat een der jongens haar op een avond van een hevigen wind wou vragen, doch niet durfde, om haar naar huis te bren­gen.
Ik wou graag, dat U mij eens schreef, wat er nu eigenlijk van aan is. (U behoeft haar natuurlijk niet te laten merken dat ik hiervan schrijf). Jettie is zulk een lief onschuldig meisje, dat voor ieder die met haar in aanraking komt een bepaalde aantrekkingskracht heeft, dat zij niet voor een 1/100 gedeelte weet, wat er eigenlijk te koop is in de wereld. Zij heeft natuurlijk een groot vertrouwen op de menschen en niets is gevaarlijker dan dat, want ik verzeker U, dat ik -die vroeger ook zoo was- thans nu ik van de wereld, zoal een & ander gezien heb - niemand meer vertrouw dan mijn naaste fami­lie of mijn beste vrienden. Ik zou gaarne willen weten, hoe of het überhaupt mogelijk is, dat er kwestie is van naar huis bren­gen? Is die omgang tusschen de jongelui op die school zoo intiem, dan moet daar zoo spoedig mogelijk een eind aan ge­maakt worden. Is het mogelijk dat zij op straat -b.v. zooals bij het instappen bij de tram- aangesproken wordt, dan moeten er maatregelen genomen worden, dat zooiets niet kan gebeuren. Ik kan mij hier zitten verknijpen van woede, dat ik hier op zoo'n afstand zit, terwijl mijn plaats eigenlijk naast mijn moeder & zusters moest zijn. Gelukkig, dat ik wellicht volgend jaar terug kom, ik wil hier niet langer blijven.
Ik weet wel dat er volstrekt geen gevaar bestaat of er iets te zorgen is, want haar karakter is ferm en flink, maar één woord, één blik kan haar haar poëzie, haar vertrouwen in de menschheid in 't algemeen voor heel het volgend leven doen verliezen. U weet niet welk gemeen rapaille de jongelui van tegenwoordigen tijd zijn.
Als ik thuis was zou ik niet willen, dat mijne zusters met andere jongelui in aanraking kwamen, dan wie ik zelf waardig gekeurd had, hen in kennis te brengen.
U zult wellicht moeten lachen om mijn overdreven bezorgd­heid, maar in elken brief van Jettie vind ik iets over "die jongens" en hoewel zij met haar rein gemoed dit alleen schri­jft omdat er werkelijk iets komisch in ligt, bewijst dit toch, dat zij nu niet juist onopgemerkt daarhenen gaat.
Nog eens: hetgeen ik hier bespreek blijft alleen onder ons.
Nu zouden U de haren ten berge rijzen, als ik U eens vertelde, hoe of er over het algemeen onder mannen over meis­jes en vrouwen gesproken wordt, en aangezien dat zoodje op die school nu juist niet tot de fine fleur behoort, zal dit hier wel niet beter dan elders zijn. Het spreekt vanzelf dat meis­jes van een goede opvoeding en uit een goede omgeving niet de minste Ahnung hebben wat een smeerlappentroep het over het algemeen is, die hen het hof maakt, en daarom zijn scholen als waarop Jettie thans verzeild is geraakt -afgescheiden van hun weten­schappe­lijke nut- m.i. verderfelijk.
Ik heb mijn hart maar eens gelucht, want ik maak mij hier wellicht bezorgd voor niets; maar toch meen ik U in overweging te moeten geven:
A. haar nooit zonder geleide bij schemering of donker naar of van die school te laten gaan; geen kruier te sparen, en wordt dit financieel te bezwarend, dit op mijn kosten te doen.
B. de zaak eens met Gerard te bespreken en te overleggen of er werkelijk niet iets gedaan moet worden, om te verhinde­ren, dat er een te familiaire omgang bestaat tusschen de jonge meisjes en de jongelieden op die school.
Ziezoo! nu kan ik hopen over 4 maanden van mijne bezorgd­heid in dit opzicht bevrijd te zijn.
Ik wil nog aan Meyer schrijven bij wie het thans ook niet alles zonneschijn is en laat het verhaal van een schitterend spiegelgevecht van de schutterij tot de boot van overmorgen liggen. Wellicht maak ik dit tot onderwerp van een brief aan Anna van Gorkom aan wie ik zeer zeker nog steeds denk, maar die ik niet schreef, eensdeels omdat ik aan zoovele lui te schrijven heb, anderendeels omdat ik veronderstel, dat ze toch van mij door U op de hoogte gehouden word.
Weest U zoo goed alle huisgenooten -ook den heer Matthe­sen en de onbekende overigen van mij te groeten,
en gelooft mij
met een hartelijken zoen
Uw liefh.

Dk.

Ik heb met deze boot naar aanleiding van mijn Sangirsche reis een uitge­breid rapport aan Feenstra ingediend; laat Gerard voor de aardigheid eens visschen wat daar de indruk van is.
*****************

Menado, 1 juni 1886

Lieve Moeder,

Vóór de aankomst van de mail heb ik mij be­schaf­tigt met een brief aan Anna v.G. die nogal uitvoerig werd en daarom mijn tijd in beslag nam. Na aankomst van de mail heb ik hele­maal geen tijd gehad; van Embden is reeds langer dan een week ziek en kan zich heelemaal niet met de zaken bemoei­en. Nu rust alles op mij, en ik verzeker U, dat het geen kleinigheid is, om alleen zoo'n mail te behandelen.
Daarom voor heden slechts een kortertje; den brief aan Anna zult U toch ook wel lezig krijgen en daaruit bemerken, dat mijn humeur nu juist niet zoo isegrimmig is.
Uw brief van 7 April heb ik weder in dank ontvangen met dien van Hanna aan wie ik met de volgende mail à part schri­jf. Uw wensch om over & weer confirmeeren wat we elkander schrij­ven stem ik geheel bij; ook ik hoor zoo graag, wat U denkt en vindt over hetgeen ik zoo schrijf. Dan heeft de corresponden­tie meer het karakter van een praatje. Maar dan moet U als echte koopmansmoeder ook eerst de datum van mijne brieven confirmeeren.
Wat U schrijft over het vermeerderen van mijn menschen­kennis en toch het blijven gelooven aan het ideale in den mensch, is een kardinaal punt, waarop ik later nog wel eens terugkom. Het is een heele toer om na de ondervindingen, die men voortdurend maakt, nog optimist te blijven. Dezer dagen heb ik weer een treurigen ondervinding gemaakt. Iemand die ik gedurende al den tijd, dat ik hier ben, heb leeren hoogschat­ten als een man van karakter, van daden en van geen woorden beschouwde, bleek mij te zijn op stuk van zaken, toen het er op aankwam zijn ideeën toe te passen, een groote schetteraar. Iemand die naar zijn bezielende woorden te oordeelen een man van Recht door Zee scheen te zijn, was een weerhaan; zijn schijn­baar karakter, bluf, en zijn hooggeroemde onafhankelijk­heid oogen­dienerij.
En dit was nu nogal iemand van achtbare positie die steeds met idealen etc. schermt. Ik voelde mij tot hem aange­trokken om zijn mooie woorden, maar ik verlang nu erg hem te ontmoe­ten en zal ik dan ook niet schromen hem zijn lafhartig gedrag te verwijten. Zulke schetteraars moeten dit merken.
Wat U over mijn huishouding schrijft, doet mij glimla­chen. Inderdaad stel ik er een eer in, alles in de puntjes te heb­ben, en omdat ik uitste­kende bedienden heb en zelf netjes ben, gaat dat heel goed. Mijn aanstaande vrouw! zou het ooit daar­toe komen? De hemel geve het, maar dan moet ik eerst weer in Europa zijn. Ik wil niet mijn ongeluk tegemoet gaan door hier te trouwen.
Het is heel moeielijk te zeggen, waarmee U mij pleizier kunt doen. Zoo b.v. op het oogenblik het meeste met een fla­nelletje of een stukje goudvlies! ofwel een paar sokken. Maar in alle ernst, kleine versierselen voor etagère, buffet of zoo, zijn mij altijd welkom. Maar als U eens een nuttig ding wilt zen­den, maakt U dan eens een kleine collectie huismiddel­tjes klaar; nu mijn buurman Tauffmann vertrokken is, kan ik daar­voor bij niemand eens aankloppen. b.v. kamille, goudvlies (echter elk vliesje door een papiertje afgescheiden daar verleden alles aan elkander geplakt was) spijkerbalsem, blee­kersdrank etc. Dit zijn makkelijke dingen.
Dat Jettie les geeft aan twee oudachtige dames vind ik zoo grappig, dat ik soms ineens uitproest tot groote verbazing van Dr. Hickson, die dan verwonderd van zijn Pall Mall op­kijkt. Niets is er wat ik zoozeer verlang als eens iets van haar teekeningen te zien.
Vanavond hebben wij een whistquadrille partijtje. We zijn al zoo dikwijls uitgeweest, dat we nu de lui eens terug moeten vragen. Ik heb nu mijn drie tafels alle in de voorgalerij gezet, mijn lampen allen opgesto­ken, en nu ziet het er recht feestelijk uit. Het noodige natje & droogje is er ook; hier soupeert men nooit aan tafel; alleen een boterhammetje wordt gepresenteerd, dit is veel eenvoudiger.
Nu Mamaatjelief andermaal weer eens uitvoeriger.
Groet allen hartelijk van
Uw innig liefhebbende

Dk.
*****************

Menado, 26 Juni 1886

Lieve Moeder,

Veel nieuws kan ik U met deze boot niet melden; ik heb geen brieven gekregen, die ik beantwoorden kan, alleen een verslag van "Heil des Volks" en "eenige bladzijden uit het 7e jaarver­slag van de Unie Eener School met den Bijbel". Men schijnt mij voor Antirevol. te houden, of misschien is het aan een ver­keerd adres gekomen, want met de vorige boot is hier als geëmployeerde voor Hoeksema een zoon van de steil-ortho­doxen Ds. Deetman uit Amsterdam -die meen ik ook tot de ge­schorsten behoort- gekomen. Hoe het met het geloof van dit jonge mensch zelf staat, weet ik niet; het is te hopen, dat hij niet al te zeer naar zijn vader aardt, want anders zou zijn leed niet te overzien zijn, vanwege de spotlust van de lui.
Met deze boot arriveerden nog een employé voor Dirckx & CO. en de beroemde heer Braam voor de M.H.V.; bovendien kwamen hier met een vorige gelegenheid nog twee lui, waaronder een oude, om hier een betrekking te zoeken, en wilden zij alles des­noods aanpakken. Dit ziet er vroolijk uit! Gingen hier nu nog de zaken goed, dan konden er wel lui gebruikt worden, maar zooals het thans gaat, komen al de lui den boel slechts nog wat beroerder maken dan het al is.
Wat de heer Braam eigenlijk wil, weten wij nog niet; niet eens hoeveel traktement hij krijgt etc.. Alleen heb ik van hooger­hand de order gekregen hem in mijn huis op te nemen. Dat ik dit niet voor niets doe, spreekt vanzelf, en als hij geen fatsoenlijken prijs wil betalen kan hij ophoepelen. Gelukkig dat het echter een fatsoenlijk mensch schijnt te zijn; ver­beeldt U, als ze je eens een onmogelijken vent op je dak stuurden.
Mijn plan is om bericht van Gerard af te wachten, en als dit gunstig luidt, aan Feenstra voortestellen mijn betrekking aan B. overtegeven. Want met den loop, dien de zaken tegen­woordig nemen, en de wijze waarop in Amsterdam gehandeld wordt, kan ik mij op den duur toch niet vereenigen. Blijkt B. iemand te zijn, die te gebruiken is, en waarmee vE overeen kan komen en kan samenwerken, dan weerhoudt niets mij meer om Menado den rug toe te draaien, en die lieve Moluksche ook. Ik zou dan ongeveer Juni volgend jaar kunnen gaan; de passage­prijzen per Fransche mail zijn belang­rijk verminderd; door mijne 3 kom­mensalen (!) verdien ik nog een aardigen duit bij; ik ben hier niet gehaat, dus mijne vendutie zal wel goed gaan, en dan heb ik genoeg, om royaal naar huis te komen, en ook om in den eersten tijd mijzelf te bedruipen. Ik zie wel in dat bij Gerard voor mij geen schatten te verdienen zullen zijn, maar liever gewerkt in een eigen zaak, die door geheel Neder­land & Indië een beroemde naam heeft, dan te ploeteren voor eene zaak die men toch niet kan brengen waar zij wezen moet, en die eigenlijk met den nek wordt aangezien. Ik kan mij moeie­lijk voorstellen, hoe het zijn zal, als ik al die erger­nissen van tegenwoordig niet meer heb, en hoop ik, dat zood­oende dan ook mijn pessimisme weer zal verdwijnen.
Deze maand heb ik een aardige afwisseling gehad; Zater­dag 's avonds zat ik in de Club een partijtje te maken, toen er opeens een troepje vreemdelingen binnenkwam, en ik daarin tot mijn vreug­de mijn vrienden van de "Flying Fish" herkende. Deze was op Talisse aangekomen, en nu waren zij met de stoom­barkas overgekomen. Het was al laat in de nacht, en omdat allen niet in het logement onderdak gebracht konden worden, offreerde ik aan een paar om bij mij te komen. Den volgenden morgen maakten wij een toertje te paard, en aan de rijsttafel inviteerde ik ze allen. Het zijn alleraardigste joviale lui, waar ik U veel van zal vertellen, als ik volgend jaar kom. Een vermakelijk man was er onder, namelijk een Professor in de Zoölogie uit Australia, de type van een excentrieken En­gelschman. Een lang man, kale kruin, witte baard, groote blauwe bril, donkerbruin choco­laadkleurige broek, en daarover een soort Chineesch baadje tot aan zijn knieën van lichtgeele zij -of iets als zijde- zoodat de man er zoo potsier­lijk uit­zag, dat iedereen hem nakeek. Hij liep met een notitieboekje door Menado rond om de wederwaardigheden op te schrijven en zal nu waarschijn­lijk in zijn boek -want hij is bezig een boek te schrijven- heel veel wijsheid over Menado vertellen, hoewel hij er nauwelijks 24 uren geweest is. Deze man sprak vreese­lijk langzaam en afgemeten, en verbeeldt U dus mijne verba­zing, toen we 's avonds in het hotel zaten en -na de noodige whiskey-groggen- hij een gezamenlijk lied voorstelde, en zelf met vrij goede stem als voorzanger fungeerde. Ik heb mij zelden zoo goed geamuseerd als dien dag en waren wij dien dag tot laat in de nacht tezamen.
Den volgende morgen gingen zij met de stoombarkas weder terug naar Talisse en inviteerden mij om mee te gaan, wat ik na­tuurlijk dankbaar aannam. Toen ben ik eenige dagen hun gast geweest aan boord, en kan niet anders dan roemen de Engelsche gastvrijheid. Eén avond hadden wij aan dek een groot "dinner" waar Hickson ook bij was en de kommandant. Toen er op de gasten gedronken werd en ze mij pousseerden daarop te antwoor­den, heb ik ook zonder veel beraad een chique Engelsche speech afgestoken. U weet niet hoe sterk ik in mijn Engelsch vooruit­gegaan ben; ik spreek het thans vrij vloeiend & gemak­kelijk. Wie had ooit gedacht, dat ik op Menado nog zoo'n cursus in het Engelsch zou krijgen.
Nu lieve Moeder de boot dringt. Groet U alle huisgenooten & familie­leden hartelijk van

Uw liefh. Dk.

Zoëven kwam het bericht, dat in de nabijheid een schip van ons gestrand is. Wij gaan er dadelijk naar toe; dit is een onge­luk en geeft ons een hoop last & moeite.

**************

Menado, 12 Juli 1886

Lieve Moeder,

Met deze boot ontving ik in goede orde Uwen brief van 8 Mei. Ik begin mij echter ongerust te maken, dat er verscheide­ne brieven van mij verloren zijn geraakt. Zoo heb ik nooit iets van U gehoord van de uitvoerige beschrij­ving, die ik U inder­tijd gegeven heb van de receptie die bij het huwelijk van Burlage bij mij thuis gehouden werd. 't Spijt mij zeer dat juist deze brief verloren is geraakt, want voor het nalezen later, zou het juist interessant geweest zijn, dit nog eens over te lezen. Dat pasgetrouw­de lui bij een jongmensch aan huis receptie houden, is toch iets dat zelden voorkomt niet waar?
Met deze mail ontving ik de treurige tijding dat de toestand van Fernand Meyer hopeloos is geworden. Ik kan U niet zeg­gen hoezeer de gedachte mij schokt, iemand met wien ik zoo intiem geweest ben en die mij zooveel vriendschap bewezen heeft niet weer terug te zien. Ik hoop erg, dat U de Meyers in dezen moeielijken tijd eens opgezocht hebt, of dat de zusters dit gedaan hebben. Ik kan U niet zeggen hoezeer ik met hen begaan ben.
De gewichtigste tijding met deze mail is zeker dat Rogge voor 3 jaar de procuratie gekregen heeft. De omstandigheden hebben dit zeker wel noodig gemaakt en R is bovendien iemand op wien ik met vol vertrouwen steeds gebouwd heb. Alleen vind ik de termijn wel wat lang, en hoop ik, dat dit mijn terug­komst niet prejudicieren zal. Ik reken er zeker op, volgend jaar om dezen tijd onder weg te zijn; Braam schijnt mij wel een geschikte persoon te zijn, en de zaken hier beginnen mij hoe langer hoe meer tegen te staan. Gerard zal nu wel gelegenheid gehad hebben Dinger te ontmoeten en weten hoe het staat. Zooals gezegd, geloof ik niet, dat het aanbrengen van een zekere som een bezwaar zal zijn. Ik heb zeer gegrond vooruitzicht gehol­pen te worden, en hoop nu slechts, dat spoedig in deze zaak eene beslissing genomen wordt.
Uit Uwe brieven heb ik met een zeker soort van displei­zier gelezen, dat U Uw kamer afgestaan hebt, en het kleine kamertje van Lida betrokken hebt. Hoezeer ik ten volle besef, dat de omstandigheden dit noodig maakten, vind ik het een akelig idee, dat U niet eens een kleine eigen kamer hebt. Mochten de omstandigheden dit bij mijn terugkomst veroorloven, dan hoop ik in staat te zijn in de plaats van een paar inwo­nenden te treden en U weder een pleizierige eigen kamer te verschaffen.
Ik heb pas een voordeelige maand gehad. Behalve mijn trakte­ment heb ik ¦ 240,- van mijn kommensalen gehad; boven­dien werd ik in de Commissie van expertise voor het gestrande schip benoemd, waar ik ¦ 100,- aan verdiende. Ik ben nu God­dank in de toko uit de beer, wat voor mij een zorg minder is. Met de boot van 1 Augustus zal ik U ¦ 100,- of ¦ 150,- zen­den, zoodat ook dit spoedig uit de wereld zal zijn. Dan nog eenige rekenin­gen hier en over een paar maanden hoop ik vrij man te zijn. Loopt het dan verder mee, dan deponeer ik te Batavia een zeker bedrag voor de reiskosten. 't Is thans zeker dat ik per Fransche mail 2e klas kom.
Over den loop van de brieven ben ik in 't onzekere. U erkent de mijne van 16 Maart, terwijl ik toch ook met de vorige mail van 14 Maart geschre­ven had. Ik schrijf twee keer in de maand met de gewone mail en de tus­schenboot. Hoe jammer als er brieven verloren gaan.
Oom Dirk schijnt mij geheel vergeten te zijn. Noch van het sterfgeval van het dochtertje noch van de geboorte van dezen zoon heb ik eenig bericht gehad. Men kan ook niet alle fami­liebetrekkingen aanhouden.
Sinds mijn laatsten brief kan ik U alleen melden dat vE en ik onmiddellijk na de boot naar het gestrande schip ver­trokken zijn. Het bleek toen, dat het dringend noodig was, dat iemand er bij bleef, en toen ben ik zonder beraad achter gebleven. Met de schipbreukelingen hebben wij van het wrak de lading gered wat we konden en dit geborgen op een naburig eiland. Dit was weder een heel ander leventje dan op kantoor. Den gehee­le dag in den zon; meest op bloote voeten in het zeewater. 's nachts geslapen op den grond en tot eten wat er nog van de scheepskost was met rijst. Het grootste bezwaar was alleen dat er geen drinkwater was, daarom dronk ik maar slappe thee. We hebben op ons werk zeer veel succes gehad en van wrak en geborgen goederen op Menado een mooie vendutie gemaakt. Totaal maakten wij over de ¦ 4.000,- terwijl onlangs een schip, dat dichtbij Menado gestrand was, en waarvan men niet getracht heeft wat te bergen slechts ¦ 500,- opbracht. Zoowel vE als ik rekenen op een pluimpje over de behandeling dezer zaak. Gelukkig is mijn taai gestel alle ontberingen zonder nadeel te boven gekomen; alleen had ik eenige dagen een on­draaglijken hoofdpijn, waar­schijnlijk door de felle zonne­schijn veroor­zaakt. Ik was dan ook geheel bruin gebrand. Ik heb echter verder niets gemerkt, en aan dit grapje nog ¦ 100,- extra verdiend.
Mijn huishouden kost een massa geld, want vier jonge menschen in de kracht van hun leven, kunnen wat verschalken. Met de volgende boot gaat Hickson weg en dan zal ik het wat eenvoudi­ger inrichten. Hij is van plan U te bezoeken, en hoop ik, dat U hem als een vriend van mij ontvangt, en hem b.v. 's avonds eens inviteert. Hij is een gezellige prater en kan U heel veel van mij vertellen.
Vanmiddag hadden wij een grappig avontuur. Er kwam met de boot een reisgenoot van Braam, die hem kwam opzoeken; dit heer kwam juist voor etenstijd en ging niet weg. Ik vroeg hem daarom mede te eten: Nu blijkt het een beruchte opiumsmokke­laar te zijn, die wellicht hier zijn slag kwam slaan. Men beleeft hier vreemde dingen in de Oost.
Met hartelijken groeten aan allen
Uw liefhebbende

Dk.
*********************

Menado, 19 Juli 1886.

Lieve Moeder,

Met deze boot, ontving ik tot mijn leedwezen geen enkelen brief van huis, alleen de treurige tijding van het overlijden van Fernand Meyer. Ik was met de vorige boot hierop al gepre­pareerd geworden, maar toch schokte deze tijding van den dood van iemand, met wien ik zoo intiem geweest ben, mij diep. Ik hoop dat U voor den Meyers in dien moeielijken tijd gedaan hebt, wat U kondt en hen met raad en daad hebt bijgestaan. Welk een akelig idee is het dat er nu in betrekkelijk korte tijd reeds zooveel veranderd is.
Met deze boot vertrekt Dr. Sydney I. Hickson, die gedu­ren­de ca. 3 maanden mijn huisgenoot is geweest. Hij heeft de adres­sen van U en van Gerard genoteerd en mij stellig beloofd U te gaan opzoeken. Ik hoop erg, dat hij die belofte zal houden; hij is een aardige prater, van tijd tot tijd wat zwaar op de hand en natuurlijk met eenige eigenaardigheden behebt, maar toch iemand met wien ik het goed heb kunnen vinden.
De heer Braam, de nieuwe acquisitie van de M.H.V., woont thans op hoog bevel bij mij. Hij is geheel voor eigen rekening 2e kl. uitgekomen zonder dat hem vanwege de M.H.V. bindende toezegging is gedaan. Hoe iemand van zijn leeftijd en zijn ondervinding zulk een stomme streek kan begaan, is mij onbe­grijpelijk. Hij krijgt nu niet eens traktementen wat er in 't vervolg met hem gebeuren moet, hangt nog in 't duister. Hij is 12 jaar in Afrika geweest, maar hoe men dan na zulk een car­rière nog onder zulke condities en zulke vooruitzichten er op los trekt, is mij onbegrijpelijk. Hij moet nog veel leren en zich in veel schikken, wil hij het in Indië kunnen uithouden. Al zijn het beide tropen, Afrika & Indië verschillen hemels­breed. Wat hij natuurlijk over zich heeft, is een vreselijke neus­wijs­heid, en wil hij zich met alle mogelijke dingen be­moeien. Dit gaat natuurlijk niet, want ik ben en ik blijf baas in mijn eigen huis. Minstens 10 keer in de 5 minuten hoort men het woord Afrika in zijn mond en wordt alles daarmee vergele­ken. Het is vervelend als iemand over niets anders weet te praten dan juist het land waar hij het laatste gewoond heeft. 't Is iemand juist als Feenstra, die van alles verstand heeft; Gerard kan mijn ergernis begrijpen, nu hij denkt ook van Gort­ontalo Copal verstand te hebben, omdat hij in Angola gedaan heeft, and so on.
Met deze mail kreeg ik van Feenstra bericht, dat Gerard Din­ger gesproken had. Van Gerard zelf echter geen letter; U kunt begrijpen, dat ik mij in den laatsten tijd wel wat mis­troostig gevoel, nu zaken die voor mij zoo zeer van belang zijn, zoo lang behandeld worden. Van tijd tot tijd vloek ik maar eens een koelie uit; dat geeft lucht.
Feenstra gaf met deze mail weer eens een pluimpje, en schreef erg lief. Het helpt echter toch niet; ik moet een andere weg op. Mijn tijdge­nooten beginnen mij al te passeeren. Piet Blom is associé van zijn ouden heer geworden; de jonge Wijsman ook, veel anderen evenzeer en ik ben procuratiehouder bij een vennootschap waar niemand wat om geeft.
Ik ga nu met Hickson naar boord om een glas champagne op zijn reis te drinken. Kon ik die ook maar al schenken aan delui die mij wegbrengen.
Met hartelijke groeten aan alle huisgenooten
Uw liefh.

Dk.
********

Menado, 2 Augustus 1886.

Lieve Moeder,

Met de vorige mail had ik het bericht gekregen van de procu­ratie van Rogge en thans heb ik van Gerard een uitvoeri­gen brief gekregen, waaruit ik ook zie, dat R een zekeren som gefourneerd heeft. Ik besef natuurlijk ten volle, dat de omstandigheden dit noodig maakten en ik heb ook in den per­soon van R het volste vertrouwen, maar U kunt toch wel begrijpen, dat deze zaak voor mij een lelijken streep door de rekening is, en er nu niets van komt om volgend jaar naar Europa te gaan. De tijd is nog te kort geweest om al te gewen­nen aan het idee, dat de hoop die ik nu gedurende 3 jaar gekoesterd heb, ineens in het verre verschiet verdwenen is, maar men heeft omstandigheden niet in zijn macht, en moet zich daarbij neder­leggen.
Ik heb alleen aan Gerard gevraagd om daar 1 October 88 mijn verbinte­nis met de M.H.V. afloopt en 15 Mei 89 de zijne met Rogge, niet tot een definitieve asso­ciatie met R over te gaan, alvorens mij de preferentie te geven, in welk geval ik natuur­lijk de financiële zijde voor mijne rekening neem. Zooals ik reeds herhaaldelijk geschreven heb, heeft men mij hier gegrond uitzicht gegeven dat ik in dit geval geholpen zou worden. Al heb ik geen eigenlijke rechten op de zaak, het vooruitzicht eventueel daarin te kunnen komen is zoo met mijn geheele zijn samengeweven, dat ik mij hiervan niet inééns kan losscheu­ren. Ook wil ik U nu wel bekennen, dat het tot mijn liefste illu­sies behoort, om zoo mogelijk niet op al te laten leeftijd te trouwen. In Indië is hiervan voor mij geen kwes­tie, tenmin­ste op Menado niet en ik kan mij nog niet ineens gewen­nen aan het idee, dat de tijd, dat ik in Europa terugkom zoo onbestemd wordt uitgesteld; en de illu­sies, die hier de kracht van mijn vrij vreugdeloos leven zijn, ineens opgeven. Ik vrees dat van de plannen van Dinger niet veel komt, en wellicht heeft deze heer door zijne ingenomen­heid met mij, mij tenslot­te nog een slechten dienst bewezen, door mij en daar­door Gerard & U teveel voor te spiegelen. Ik moet dan trachten elders mijn weg te vinden, daar ik toch meer & meer inzie, dat een langdurig verblijf op Menado niet in mijn voordeel is. Voor den toekomst ben ik niet bevreesd, want ik weet wel, dat ik altijd terecht kom, maar er is toch een groot onderscheid of men gedwongen door de omstandigheden een weg moet bewande­len, of wel dat men eenen kiest, die met de liefste wenschen overeenkomen. Ik begin nu te vreezen, dat het eigenlijk een stomme zet was, om naar Menado te gaan.
Daar ik nu voorloopig hier moet blijven, en dus niet volgend jaar, zooals ik mij had voorgesteld, als Uw inwonende eene verlichting in de huishouding kan aanbrengen, heb ik aan Feenstra geschreven van af 31 October den laatsten van elke maand ¦ 50,- tot Uwe dispositie te houden. Deze zullen U zeker wel te pas komen, hetzij voor de studies van Hanna & Jettie, hetzij in de huishouding. Het liefste ware mij, indien U daarvoor Uw eigen kamer kunt behouden, want ik heb er vree­se­lijk het land over dat U dat kleine kamertje betrekt. Het is een grievend idee, dat de omstandighe­den ons niet veroorloven U op Uwen leeftijd wat meer gemakken te bezorgen.
Aan Gerard heb ik gevraagd om, zoo hij dit goedkeurt en de omstandig­heden het toelaten, het aandeel dat Hanna, Jettie & ik uit de zaak nog te vorderen hebben op het Grootboek te schrijven, of in het werkschuld te beleggen. Niet dat er eenig wantrouwen bestaat, maar daar het nu mogelijk is, geloof ik, dat het beter is, zoo spoedig mogelijk een zuiveren toestand te scheppen, omdat dit hoe langer dit uitgesteld wordt, des te moeielijker wordt.
Inliggend een bankje van ¦ 100,- in mindering van mijn debet. Ik hoop U met de volgende mail het restant te zenden plus de nieuwe rekenin­gen.
Mijne gezondheid blijft gelukkig uitstekend, wat ik vooral tegenwoor­dig hoognoodig heb. Laat die ziekezuster van Juffr. Rouffaer met deze oude tante samen naar den duivel loopen, en houdt toch in godsnaam zulk kanaille niet in huis. Schrijft u mij liever zulke dingen als die bejegening niet, want ik trek mij dit teveel aan. Het door u afgezonden kistje komt met de volgende boot.
Aan Nico en de anderen schrijf ik met de volgende boot.
Als altijd blijf ik
uw liefh.

Dk.
**********************

Menado, 27 Augustus 1886.

Lieve Moeder.

Met deze mail kan ik mij eindelijk vaan eene drukkende last bevrij­den, en het restant van mijne schuld aan U afdoen.
Volgens Uwe nota bedroeg deze: ¦ 317,08
bij: waarde van 1 jas 45,-
362,08


Waartegen ik U geremitteerd heb

18 Januari ¦ 50,-
27 april 100,-
2 Augustus 100,-
27 Augustus 100,-
postwissel 12,09
362,08

Met eene zucht van verlichting berg ik thans de nota weder weg.
Het kistje met kleeren is met deze boot gekomen, doch nog niet gelost. Ik ben hiernaar erg verlangend, en maak er morgen een feestdag van, om dit te openen.

Weest U zoo goed het kostende hiervan ten spoedigste op te geven, opdat ik elke zending telkens kan afdoen.
Ik hoop erg, dat thans de zoo hoognoodige piano aange­schaft kan worden, en dat het niet noodig is geworden om Uw slaapka­mer te ontruimen.
Met deze mail ontving ik van Gerard een korte mededee­ling, behelzende mijn a.s. benoeming tot Hoofdagent. Hoe dankbaar ik hiervoor ook ben, en hoe vleiend en eervol dit zeker voor mij is, heb ik hiertegen echter gewichtige bezwa­ren. Niet alleen in de eerste plaats om in de tegenwoordige tijden van krisis zulk eene zware verantwoordelijkheid op mij te nemen, maar ook de rug van de lui in Indië is breed, en alles wat verkeerd gebeurt, wordt daar maar opgeschoven. Maar bovendien, wat moet er van van Embden worden met zijne vrouw & kind? Hij heeft in eene dolle bui, zonder er iemand over te spreken, zonder mij een oogenblik te raadplegen dien krankzin­nigen brief geschreven, die geen kind na aandach­tig nadenken zelfs zou verzenden. Mag men van zooiets profi­teeren? Niet alleen heeft hij geen cent, maar zit bovendien nog diep in de schuld, zoodat hij de opbrengst van zijn inboedel niet eens zijn eigen kan noemen. Hij staat dus letterlijk op straat met 1 Januari zonder voor ene week bestaan te hebben. Of er wat van zijner familie voor eigen zaken of zoo, te verwachten is, betwijfel ik, want die schijnt ook veeren verloren te hebben.
U zult zeggen, ja, maar men moet geen ontslag vragen als men niet van iets anders zeker is, maar vanE doet van tijd tot tijd wel eens iets ondoordachts, waar hij naderhand berouw van heeft.
Niemand weet, welk eene vreeselijke periode ik met hem doorge­maakt heb, toen dat telegram kwam, en zet ik dat maar uit mijne gedachten, want ik heb nog nooit iemand zoo gezien.
Hoe het zij, ik zal eerst de nadere berichten van Amster­dam afwachten en dan kalm en bedaard een besluit nemen. Ik hoop zoo te beslissen, dat ik mij nooit naderhand iets behoef te verwijten, en dat ik steeds voor mijn eigen gevoel tevreden kan zijn. Zeer veel waard zal mij Uwe volgende brief zijn, waarin ik zeker wel een goeden raad zal vinden. Het is een moeielij­ken zaak hier niemand te vinden met wien ik eens raadplegen kan, daar ik hier niemand in zulke intieme zaken vertrouw.
Veel zal voorzeker afhangen van hetgeen U mij aanraadt.
Ik ben deze maand nog eens naar Gorontalo geweest. Daar mijn tijd aldaar geheel door de zaken is ingenomen geworden, waarover ik aan Gerard uitvoerig schreef, heb ik hierover niets meer te melden.
De 2 maanden waarop de heer Braam bij ons als proef heeft gewerkt zijn bijna om, en behoef ik hem dus niet langer te logeeren. Ik wil hem geen dag langer in huis hebben als nood­zakelijk is, want zoo'n onverdrage­lijk mensch heb ik nog nooit in huis gehad. Wij (Kemper en ik) doen letterlijk niets anders dan den heelen dag met hem kibbelen. Hij spreekt alles tegen, maakt op alles aanmerking, en bemoeit zich met alles. Hij gluurt in alle hoekjes en gaatjes, provisie- en kleerenkasten incluis, komt mij gewichtig vertellen als de jongen eens wat weggegooid heeft of zoo en wil zich met mijn huishouden be­moeien. Ik heb de grootste moeite hem uit de keuken te houden, want hij wil allerlei kostjes zelf gaan klaarmaken, daar hij dit in Afrika zoo gewend is. Wat een afschuwelijke janhen! Hij is nu naar Talisse en dat geeft een heerlijke rust. Al zijne Afri­kaan­sche heldendaden blijken op de proef gesteld niet veel soeps te zijn. Wat moeten wij met dit perceel beginnen?
Nu lieve Moeder noodzaakt het sluiten van de post mij tot eindigen. Met hartelijke groeten aan allen
Uw liefh. Zoon

Dk.
************************

Menado, 14 september 1886.

Lieve Moeder,

Vóór ik iets anders behandel mijn hartelijken dank voor de bezorging van het kistje diverse benoodigdheden, dat in goede orde in mijn bezit gekomen is. De beide jasjes zijn keurig en passen mij uitstekend; alleen trekken zij een beetje in de schouders en onder de armen, een bewijs dat ik wat breeder word. Aan het fantasiejasje zitten pandjes, dat minder prak­tisch is, omdat men dit alleen bij deftige visites draagt, want men lacht iemand uit, als men daar zoo maar eens mee gaat wandelen. De twee schilde­rijtjes staan keurig in mijn binnen­galerij, terwijl ook die andere zaken mij zoo veel pleizier deden. Er is niets aangenamer dan een kist van huis uit te pakken, en stemt dat iemand den heelen dag pleizierig. Ook de teekeningen van Jettie zijn keurig, en mij van alles eigenlijk het meeste waard, natuurlijk met uitzondering van de flanelle­tjes, die ik met het meeste gejubel ontving, omdat ik die zoo hoognoodig had.
Uwen brief van 8 Juli heb ik gisteren weer in orde en dank ontvangen. Zooals ik U al dikwijls geschreven heb, kan ik mij met het Indische leven en het Indische klimaat zeer goed vereenigen, al heeft men natuurlijk van tijd tot tijd de eigenaardigheden te verduren, die het klimaat meebrengt. Zoo is een koorts b.v. volstrekt niet iets waarover men zich ongerust behoeft te maken. In bijna alle Indische families staat de Chinine steeds ter beschikking in de provisiekast, en dikwijls neemt men tijd tot tijd eens een kopje als men zich niet lekker voelt. Dat een temperatuur die nooit zelfs 's avonds niet onder de 80° daalt, recht afmattend is, is waar; en het is dan ook niet te verwonderen dat men zich kalm en bedaard houdt. Het transpireeren is echter lekker en als men dat maar den heelen dag doordoet, is men gezond.
U begrijpt wel, dat de groote zaken, die hier aan de lucht hangen, mij geheel vervullen. Ik verzeker U, dat ik dan ook den laatsten tijd mijn portie heb. Niet alleen, dat de toe­stand van vE in den laatsten tijd mij zorg ingeboezemd heeft, doordat zijn overijlde daad hem zoo in de klem bren­gt, dat de zaken daardoor geheel op mij neerkomen, dat die in den tegenwoordigen tijd in plaats van vreugd juist zorgen geven. Maar bovendien heb ik te decideeren in zaken, waarin niet alleen mijn eigen lot, maar dat ook van velen anderen afhangt. Twee Europeanen Braam en Ankersmit die hier komen zonder dat zij eigenlijk weten, wat zij willen of moeten, en die natuur­lijk van ons verwachten, hen te helpen, dit alles geeft iemand genoeg te denken. Bovendien sta ik hier geheel alleen en kan aan niemand eens den toestand blootleggen en om raad vragen.
Tot mijne groote verwondering echter hebben wij met deze mail niets gehoord, niettegenstaande ik reeds met de vorige mail van Gerard en Braam van Feenstra officieus bericht had van de op handen zijnde veranderin­gen. Dit bevreemdt mij wel wat, en duurt de spanning weer een­igen tijd langer. Hoe het zij, ik moet U eerlijk bekennen, dat ik bij mijn besluit mij niet alleen door mijn eigenbelang zal laten leiden. Ik wil niet, dat ik in het binnenste van mijn gemoed eigenlijk af moet keuren wat iedereen toejuicht, en bovendien niet, dat ik naderhand berouw zou krijgen als was het maar éénen van mijn handelingen.
Ik wil geen zedelijken moord op mijn geweten hebben, en niet de oorzaak zijn, dat menschen moreel en materieel in een afgrond zinken. Zooals gezegd, ik kan nog niets decideeren, omdat ik niets zeker weet, maar wel staat bij mij vast, dat niet geld boven alles bij mij zal domineeren.
Een & ander werkt, zooals U wel kunt begrijpen, erg op mijn stemming, en noemen de lui mij in de laatsten tijd in de soos wel eens saai en vervelend, niet wetende natuurlijk wat ik aan mijn hoofd heb.
Dit is echter minder, maar meer hindert mij, dat het ook op mijn gestel werkt. Ik heb namelijk een beetje last van mijn maag. Merkwaardig is het, dat bij het minste dat mij een beetje agiteert, b.v. als ik op reis moet of 's avonds naar een partij of zoo, dit mij de eetlust beneemt. Dit is steeds, maar nu bizonder sterk. Ik sprak er den dokter over, en die gaf als reden op een gevatte kou ofwel "zware zorgen of bekom­meringen, waar U nu wel minder last van zult hebben". Ik beaam­de natuurlijk het laatste niet, maar toch bewijst dit, dat het niets anders dan zenuwen zijn.
Ik ben nu kolossaal op dieet gesteld; gebruik op bevel van den dokter geen koffie, thee, wijn, bitter, branmdysoda, en tal van andere zaken meer, die hier juist tot de geriefe­lijkheden behooren, waarop men gesteld raakt. Bovendien mag ik geen rijsttafel meer gebruiken, waar ik zooveel van houd, en drink alleen Vollenkorens Stout aan tafel. Verder moet ik veel melk en eieren gebruiken. Ik zou die voorschriften niet zoo sterk opvolgen, indien ik de eerste in onze familie was, die aan de maag sukkelde, maar ik moet U zeggen, dat ik op dit punt wat voorzichtig ben. Ik twijfel niet, of dit zal wel weer voorbij gaan; maar juist omdat altijd mijn eetlust er onder lijdt, als ik wat aan mijn hoofd heb, acht ik het beter nu goed op te passen, totdat alles voorbij is.
Met mijn a.s. verjaardag en meerderjarigheid was ik van plan een huiselijk dineetje aan de vrienden te geven. Ik weet niet, of ik daarbij blijf; ook ben ik dan zeer waarschijnlijk op reis en vier het dan alleen.
Ik ga misschien naar Ternate. Ik heb hierin niets geen trek, maar met het oog op den tegenwoordigen toestand is het wel­licht beter, dat ik ga dan van Embden.
Aan vriend Braam begin ik meer te wennen. Het is nu eenmaal een eigenaardigheid van den man om voortdurend te mopperen en over het eten te kieskauwen, maar hij meent het zoo kwaad niet. Wat hij eigenlijk moet uitvoeren, weten we nog niet. Gesteld, dat vE weg gaat, dan krijg ik hem als employé onder mij, en hij is 12 jaar ouder dan ik! 't Schijnt mij echter wel een gezeggelijke, inschikkelijke man te zijn, alleen wat mopperend, als iemand die lang in de tropen geweest is.
Met de volgende boot schrijf ik aan Christine, Sophie + Gerar­da; ik kan onmogelijk met allen de correspondentie gere­geld aanhouden.
Met een hartelijken zoen blijf ik
Uw liefh.

Dk.
*********
Menado, 19 september 1886.

Lieve Moeder,

Uwen waarden brief van 24 Juli heb ik in goeden orde ontvan­gen, en ook eindelijk met deze mail mijne benoeming tot Hoofd­agent met ingang van 1 Januari.
Aangezien vE echter die stap in een onbewaakt oogenblik gedaan heeft en daar reeds spoedig op teruggekomen is, aange­zien hij F. verzocht heeft zijn ontslag in te trekken, vind ik het niet meer dan mijn plicht, eerst af te wachten hoe zij daar­over beslissen. Ik heb daarom noch het een noch het ander getele­grafeerd, alleen "wacht brief": en geschreven, dat als zij vE willen behouden, ik mij voor hem zal terugtrekken.
Ik ben met zijn lot diep begaan. Door die dwaze stap komt hij letterlijk met vrouw & kind op straat te staan. Het is een ongelukkig man, die zich steeds voor overijlde handelingen moet wachten, en die iemand noodig heeft om op te steunen. Ook in deze tijden rust veel op mij. Is hun besluit onherroepe­lijk, dan komt voor mij een moeielijke tijd aan, want U be­grijpt, dat ik hem ook in zijn ongeluk bij zal blijven staan.
Ik kan echter niet meer voor hem doen dan mij voor hem terug­trekken. Definitief afslaan kan ik niet, want dan zou ik de risico loopen, dat zij mij een anderen chef zonden, en ik ben er toch de naaste toe. Zeer betreur ik het, dat de zaak zoo geloopen is, en dat ik iemand vervangen moet, die daardoor in het ongeluk komt.
Ik heb ook aan den vader van vE geschreven en hem den toestand blootgelegd. Dit achtte ik noodzakelijk want een kalm over­zicht en advies zal hun veel waard zijn. Want vE zal wel erg zenuwachtig en niet berede­neerd geschreven hebben.
Ik heb mijn besluit genomen zonder eenige pressie van de zijde van vE. U, die mij kent, kunt wel begrijpen, dat ik mij voor mijn eigen gevoel niet verantwoord zou achten, indien ik niet alles gedaan had, om die familie te redden. Moet het zoo zijn, dan kan het niet anders, maar ik wil niet de bewerker, zij het dan ook indirect van hun ongeluk zijn.
Blijft vE flink en energiek dan kan zich alles nog wel redres­seeren, indien men mijn raad, dien ik aan den ouden heer vE gegeven heb opvolgt. Hoe waardeer ik in deze tijden mijn kalm gestel, al wreekt het zich wel naderhand.
De betrekking van Hoofdagent is eene zware maar een mooie betrekking. Ik heb het ongeluk (of geluk?) dat ik mij de zaken nog te zeer aantrek, en de tijd van luchtige onbezorgdheid is dan voorbij. Wij hebben tot concur­rentie een troepje gesle­pen moffen, waarvoor men dag en nacht moet oppas­sen.
Het klimaat op Menado is niet zoo slecht, als de overste Eijken wel afschildert, die hier altijd sukkelde, ten gevolge van zijn verblijf in Atjeh. Na eenige tijd is een reisje naar Europa echter wel noodzakelijk; blijf ik zooals nu, dan kom ik wellicht in 88 voorgoed. Word ik toch Hoofdagent dan zal ik zien in het belang der zaken met verlof te komen. Dit zijn echter meer illusies, die we er maar buiten zullen laten .
De bloeiende toestand Uwer huiselijke zaken doet mij veel goed; in ieder geval hoop ik echter, dat U aan mijn verzoek gevolg zult hebben gegeven en Uwe kamer hebt behouden.
Het bezoek van de overste Eijken doet mij innig pleizier. Dit is zoo'n brave hartelijke man, waar ik zoo veel aan gehad heb. U moet er echter veel meer van vertellen, want U schrijft alleen gehoord te hebben dat ik zoo laat opstond. Vóór half zeven ben ik toch altijd op, maar die kinderen van vE kwamen al om over vijven.
Dinger is iemand van veel woorden die ons allen zonder resul­taat het hoofd op hol gebracht heeft. Hier scheen hij veel met de Moluksche op te hebben, maar omdat men al zijne dolle plannen niet wil volgen scheldt hij nu.
De Moluksche kan niet vergeleken worden met de Batjan, wat humbug is. Het zijn echter zware tijden, en ik betwijfel of er van dividend uitkeeren wat zal komen.
Ik heb geen tijd meer en omhels U in gedachten.
Uw liefh. zoon

Dk.

Dankzij het Carlsbader zout is mijn maag veel beter.
********************************

Menado, 3 October 1886.

Lieve Moeder,

Met deze mail mocht ik geene brieven van huis ontvangen en komt dit waarschijnlijk omdat ik ze reeds de vorige maand met de tusschenboot heb ontvangen.
Zooals U weet, ga ik met deze boot naar Gorontalo en Ternate, blijf daar wachten op de tusschenboot en kan dan via Taroena terug. Dit is een vrij lastige zending, en heb ik verschillen­de belangrijke zaken te regelen. Het was eerst het plan, dat vEmbden zou gaan, maar zooals de zaken nu staan, is het beter, dat ik ga met het oog op hetgeen wellicht gebeuren kan.
Mijn verjaardag vier ik dan te Ternate, en wel geene gewone verjaar­dag, maar mijn 23e. Meerderjarig! Ik ben blij, dat het zoover is, omdat ik nu met iedereen gelijk sta. Zoo werd mij b.v. reeds verscheidene malen gevraagd getuige bij een huwe­lijk of geboorte aangifte te zijn, wat ik natuurlijk moest weigeren. Gelukkig dat we bij mijn "Coming on age" tevreden mogen zijn. De tijd daarvoor is niet ongebruikt voorbij ge­gaan, en ik heb nu een goede positie in de maat­schappij, terwijl vele anderen dan nog pas moeten beginnen. 't Blijft altijd eene groote schaduwzijde dat we zoo ver van elkander zijn, dan lieve Moeder, hoe langer hoe meer leer ik inzien, dat het toch de beste weg is geweest. Wanneer ik thuis gebleven was, en ontevreden met mijn lot geworden was, dan ware de beste tijd voorbij, terwijl ik nu in ervaring en kennis reeds zoo veel geprofiteerd heb.
Bovendien ik heb tot nu toe reeds van zoo verschillende zijden gemerkt, dat men mij vertrouwt, dat ik niet twijfel of ik zal het nog wel eens zoo weten te schikken, dat ik in Europa terugkom. Voor alles moet natuurlijk eerst het antwoord van Feenstra afgewacht worden; valt dit ongunstig voor van Embden uit, dan zal ik al mijn krachten in mijne nieuwe be­trekking inspannen, en hoop ik op een beetje succes. In zaken ben ik over het algemeen niet ongelukkig, en de toestand kan toch niet altijd zoo donker blijven.
Met mijne maag is het gelukkig weer beter. Ik houd het voor niets anders dan agitatie, zenuwachtigheid, wat altijd dade­lijk op mijn maag slaat. Mijn eetlust is weer veel beter; wel moet ik voorzichtig zijn, en heb ik b.v. het bitteren geheel afgeschaft -wat op zichzelf eigenlijk reeds goed is- maar het is nu weer voorbij. Wellicht dat dit zeereisje mij weer op­knapt.
Ik heb weer een nieuwen huisgenoot gekregen, n.l. den jongen Anker­smit, die met de "Cito" uitgekomen is. Dit is een 19-jarige heer, een kop langer dan ik en met een snor! Het is nog een erg lichtzinnige vent, die volgens den vader onder strenge leiding moet staan! Een prettig baantje voor mij! Hij doet mij erg een Dirk Roodh. denken; Ook iemand die er maar uit gaat, omdat ze thuis niet zoo heel veel met hem aan weten te vangen. Prettig voor mij om Dams, Braam en Dirk R. om mij heen te hebben.
Ik ben van plan als ik terugkom hen te beduiden ergens anders heen te trekken. B. vergoedt mij de kosten, Ankersmit logeer ik voor niets, maar mijn huis is geen logement, en ik ben niet van plan mijne huiselijke vrijheid op te offeren. Ik heb ze tijdelijk in huis genomen, omdat de menschen zoo vreemd zijn als ze pas hier aankomen, maar op den duur pas ik er voor.
Wat is er toch met den broer van Rogge gebeurd? U schreef daar zoo oppervlakkig over. Dit was ook een domme streek, zooals ik indertijd heb geschreven. Men moet niet naar Indië komen als men niet genoeg verdient, om van te leven.
Dit is ook een fout van Ankersmit. Hij heeft nu oudelui die het betalen kunnen, maar eigenlijk gezegd is dit nog veel slimmer, omdat ze dan altijd daarop blijven rekenen, en niet leeren op eigen beenen te staan.
De teekeningen van Jettie hangen bij mij thuis en ik moet zeggen, dat ze de attentie trekken van ieder die er komt. Gelukkig dat ze zich zoo goed ontwikkelt.
Doet U mijne hartelijke groeten aan alle huisgenooten en weest U omhelsd van Uw liefh.

Dk.
*************************

Menado, 29 October 1886.

Lieve Moeder,

Met deze boot pas teruggekomen van mijne reis naar Goron­talo, Ternate en Taroena ben ik niet in staat geweest U een langeren brief te schrijven. Ook mocht ik met deze boot geene brieven ontvangen, waarschijnlijk omdat het de tusschenboot is.
Over het succes van mijn reis ben ik niet ontevreden. Het schijnt werkelijk alsof het ons wat begint mee te loopen, en ik begin nu het donkere jaar 1885 te beschouwen als de kri­sis, die wij glansrijk hebben doorstaan. Ik geloof en hoop dat dit jaar veel voordeliger zal zijn en er dividend zal over­schie­ten. Het is ook zooveel aangenamer werken, als men wat succes ziet, en het is zoo ontmoedigend te moeten klagen.
Te Ternate, waar ik ca 14 dagen geweest ben, was nogal wat te doen. Er lag een groot oorlogsschip de "Tromp" met een Etat-major van 16 officie­ren en er waren verschillende par­tijen o.a. een partij bij den Resident, waar ook de beide sultans in groot pontificaal en met veel gevolg versche­nen. Vervolgens was er een danspartij aan boord van de Tromp die recht geani­meerd was en waarbij ik me goed geamuseerd heb. Ook nog een biljard­concours en eene buitenpartij bij van Duivenbo­de, dus behalve de beslomme­ringen van de zaken, afwis­seling genoeg.
Tot mijn genoegen ontmoette ik ook weer Mevr. de Bruyn Prince, met wie ik zooals U weet, de reis uit Holland met de "Prinses Amalia" gemaakt heb. Het was een recht genoegen weer eens allen herinneringen op te halen en hebben we menig uurtje afgelachen. Het is een vroolijke beschaafde vrouw een echte Europeesche "dame" en was het prettig voor mij iemand te ontmoe­ten die weer eens belangstelde in alles wat mij sedert wedervaren was, de inrichting van mijn huishouding en derge­lijke kleinigheden meer. Ik kan toch merken dat ik al een hele tijd hier ben, want haar dochtertje, dat nog een kind aan boord was, is nu al een volwassen meisje, dat met de groote lui meedoet.
Mij vonden ze niet veranderd, niet dikker eerder magerder geworden, terwijl ook mijn gezicht nog steeds onbehaard is! Ik schijn steeds dezelfde te blijven.
Het is altijd prettig weer thuis te komen en werd ik door de huisge­nooten heel hartelijk ontvangen. Na al wat ik van andere plaatsen zie, moet ik telkens bekennen dat ik met Menado best tevreden ben; het is hier best uit te houden.
Van Dams kreeg ik een briefkaart meldende de bevalling van Sofie. Hoe gelukkig, dat daar alles zoo goed afloopt. Het is werkelijk bij hen "na regen komt zonneschijn".
Met de volgende boot hoop ik U uitvoeriger te schrijven en ook brieven van huis te krijgen. Met hartelijke groeten aan allen blijf ik
Uw liefh.

Dk.

Mijn maag is weer geheel in orde.
************

Menado, 13 november 1886.

Lieve Moeder,

Uwe letteren van 7 September heb ik in goede orde ontvan­gen, het lijstje van mijn brieven zal ik eens nazien. Ik weet, dat er verschillende verloren zijn. Laat ons afspreken elken ontvangen brief te confirmeeren zooals in den handel. Ik schrijf met elken boot b.v. 1 October, 26 October, 10/14 november, 17 November en dan weer 1 December, 26 December enzoovoort. Het is een lam idee als er brieven wegraken.
Mijne verzendingen waren
1886 18 Jan. f 50,-
27 Apr. f100,-
2 Aug f100,- f362,08
27 " f100,-
postwissel f 12,08

Het belangrijkste bericht is nu, dat vEmbden op dringend aanraden van den Dokter besloten heeft om 1 Januari te repa­triëren, zoodat nu geen bezwaren voor mij meer bestaan om mijne benoeming tot Hoofdagent aan te nemen, en ik dus met deze mail aan Feenstra geschreven heb dit met dank­baarheid aantene­men. Met 1 Januari treed ik nu op als hoofdagent.
Ik geloof, dat we inderdaad reden tot groote dankbaarheid mogen hebben. Het is een mooie onafhankelijke positie, met een werkkring geheel naar mijn zin, waarop nog veel succes is te behalen. Het is eene plaats in de maatschappij, die met het oog op mijn leeftijd zeker een groot succes genoemd kan wor­den, en waarin we ons recht mogen verheugen. Ik hoop en ben er vrij zeker van, dat de meer gewichtige positie, waarin ik nu in mijne omgeving kom te staan, mij niet ijdel maakt, en dat ik eenvoudig en rustig als tot dusver mijn weg zal gaan.
Twee groote bezwaren wegen bij mij niet ook minder, 1e vervalt door den terugkeer van vE mijn zorg voor zijn toe­komst; 2e zijn de vooruitzich­ten in den handel veel beter en heb ik goede hoop op de toekomst.
Mijn financies worden nu inderdaad goed. Ik ben thans geheel uit de beeren en heb mijn huis volledig gemeubileerd, mijn kleeren pas vernieuwd, woon samen met Kemper, dus zal ik wellicht niet eens de helft van mijn traktement noodig hebben.
Ik hoop dat u mij wilt opgeven of er nu ook een bepaalde behoefte is, waarin ik met zoo groot pleizier zou willen voorzien, b.v. de overgordijnen of eene nieuwe piano, of wellicht nog beter: doet u ineens alle rekeningen af, dan zal ik dit voor mijn rekening nemen.
Het is inderdaad een goed traktement, als u rekent dat gestu­deerde lui met 10 of meer dienstjaren ook evenveel ver­dienen.
Ik begrijp niet goed, wat u schrijft over Christine, dat "die er nu eens voor goed uit is".
Ze heeft me wel een opgeruimden brief geschreven, maar niets over de zaken. Kan ik echter ook hier wat bijdragen dan zal ik dit gaarne doen.
Mijn hartelijken dank voor de toezending van het kistje. De verschil­lende zaken zijn uitstekend aangekomen, en dank ik de gevers er hartelijk voor.
Er is een aardige vergissing met die vasseline gebeurd. Mijn jongen dacht, dat dit weder eene of andere lekkernij was, heeft het warm gemaakt en op tafel gebracht! Tot nu toe heb ik niet geweten wat het eigenlijk was.
Mijn gezondheid is uitstekend. Nu de zaken tot aller genoegen geregeld zijn, en de toekomst mij zoo toelacht, zal die ook wel voortdurend goed zijn. Met mijn volgende zal ik U een beschrijving geven van mijn nieuwen werkkring en het perso­neel, dat ik onder mij heb.
Ankersmit bevalt mij goed; het is een flinke Hollandsche jongen, die ambitie heeft, en aanneemt wat men hem zegt, maar die nog voortdurend leiding noodig heeft. Hij is pas 19 jaar doch een hoofd groter dan ik en heeft al een snor! Braam is naar Sangir; met hem zal ik ook wel opschieten.
Het spijt mij dat ik van de koperen bruiloft van Christi­ne niet geweten heb. Ik hoop dit echter met de volgende mail goed te maken.
Nu moet ik sluiten en blijf met hartelijke groeten,
Uw liefh.

Dk.
**************************

Menado, 3 December 1886.

L.M.

De boot is hier zoo kort gebleven, dat ik geen tijd meer heb voor particu­liere correspondentie. Met de volgende meer. Alles wel. Uw brief van 8 October in goede orde ontvangen.
Uw DH.
************************

Menado, 27 December 1886.

Lieve Moeder,

De boot laat nog steeds op zich wachten en inmiddels wil ik post aan mijn brief naar huis beginnen. Ik zit gezellig in mijn kantoortje voor mijn nieuwe bureau; ik heb mij namelijk de luxe gepermitteerd mij op de vendutie bij van Embden een mahonie cilinderbureau aan te schaffen; dit was reeds van jongsaf mijne illusie, en ziet, hoe betrekkelijk spoedig is mijn wensch niet vervuld. Zoo'n bureau is toch in zekeren zin een symbool; het is het teeken dan men geen gewoon employé meer is, het is voor mij het teken mijner waardigheid!
Ik moet soms daarom wel eens lachen. Hoe vreemd zal het mij zijn als de heer vE weg is, hier de baas van het spul te zijn en hoe deftig zal ik mij voelen met zooveel andere lui op één lijn te staan! Eén ding doet mij veel pleizier, en dat is, dat mijne benoeming hier door het publiek goed is opge­nomen, en dat ik vooral van de zijde van den handel veel sympathie heb ondervonden. Als ik nu maar niet qualitate qua en dus nolens volens in allerlei standjes en onaangenaamheden gedron­gen word, dan zal ik verder ook wel mijn weg op dezelf­de vreedzame wijze voortzetten.
Op de vendutie bij vE heb ik ook een mooie collectie rozen gekocht; ik wou dat U nu eens mijn bloementuin kon zien. Elken morgen heb ik een bouquet rozen op de ontbijttafel, terwijl ik bij verjaardagen ook nog veel lui help. 't Is een van mijn voornaamste amusementen om 's ochtends in de vroegte en 's avonds tegen donker tusschen mijn bloemen te zijn, hier wat snoeien, daar wat stekken etc. Apropos, daar valt mij opeens wat in. Uit de krant heb ik tot mijn schrik gezien, dat onze oude vriend Vöge failliet is; hoe komt dat? En wat moeten ze nu aanvangen?
Ik denk nog dikwijls met pleizier aan de vacanties bij hem doorge­bracht.
Over eenige dagen is het Oudejaar. De dag zal hier niet onge­merkt voorbijgaan, en ik heb eenige goede kennissen 's avonds bij mij ten eten gevraagd; we zullen dan huiselijk mijne promotie vieren. Vorige jaren was er meestal eene partij bij den Resident. U weet dat het hier lang niet dat plechtige heeft als in Europa, om de eenvoudige reden, dat hier het voornaamste -de familieband- ontbreekt, en men hier maar eigenlijk vreemden onder elkaar is. Toch zijn we goed bevriend met elkaar en zullen den avond wel gezellig doorbrengen.
't Blijft altijd een dag waarop men eens even stilstaat bij de loop der gebeurtenissen. Doen we dit, dan kunnen we en mogen we niet anders dan tevreden zijn. Het doorlezen van Uwe brie­ven heeft mij ook meer & meer de overtuiging gegeven, dat het veel beter zoo is, dan wanneer ik teruggekomen was, zonder betrekkelijk succes gehad te hebben. Ik was dan eigenlijk even ver geweest als vroeger. Nu ligt de weg tot verdere carrière voor mij open. Hoe het ook loopen moge, Het bekleeden van eene betrekking met zoo groote verantwoordelijkheid als hier geeft meer prestige, meer recommandatie dan alle andere tevreden­heidsbetuigingen. Ik weet wel, in den handel hangt veel van 't geluk af, en ook mij kunnen rampen treffen, maar aan den anderen kant blijven ijver, voorzichtigheid en toewijding met het streven om steeds meer kennis van zaken te krijgen nooit onbeloond. Ik heb hier veel geleerd, en zal wel zorgen de klippen waarop vE gestrand is, te vermijden.
Bovendien zie ik de toekomst niet zoo donker in, als verleden jaar om dezen tijd, en is er in den algemeenen toe­stand, ook weer veel ten goede gekeerd. Al maak ik mij geen illusies de M.H.V. geheel te releveeren, en al kan ik niet in eens de fouten die er van het begin af aan gemaakt zijn, uitwisschen, er is nog veel te verbeteren, en dat ik zelf eenige aandelen neem, is het beste bewijs van mijn vertrouwen in de zaak.
Veel zal ook afhangen van het overige personeel. Onder vE zijn ze het wel wat gemakkelijk gewend geweest; ik ben niet lastig of onaangenaam voor mijn ondergeschikten, maar ik verlang dat ze tenminste even hard werken als ik, en daar sta ik op.
Een groote schaduwzijde is natuurlijk, dat mijn vertrek naar Europa nu onbepaald is uitgesteld. Veel hangt er natuur­lijk van af, of er iemand is, die mij, ook maar tijdelijk, kan vervangen. De heer Braam zal waar­schijnlijk mij als 1e employé opvolgen, maar er moet in hem nog veel veranderen, wil hij mij als Hoofdagent kunnen vervangen. Ik blijf echter op mijn 5 jaar staan. Trouwens er kan nog veel gebeuren voor het zoover is, en wie weet, of ik dan niet eens voor rekening van de firma met verlof kan gaan! In ieder geval hoop ik dan onder vrij wat betere condities te zijn dan nu, en dan is het weder­zien ook veel pleizieriger dan wanneer ik terugkomende even ver was geweest als heengaande.
Ik heb in het afgeloopen jaar alles betaald wat ik nog schul­dig was en nog een kleinigheid overgehouden, zoodat nu mijn inboedel (ca. ¦ 2500,-) geheel vrij is. Daar ik met Kemper blijf samenwonen en wellicht ook Ankersmit houd, is dit weder eene bijdrage en hoop ik nu spoedig eens wat klinkende munt te zien, die ik bij de Bank of de Handelmij zal deponee­ren bij wijze van reservefonds voor alle eventualiteiten.
Ik hoop dat U mij over het vervolg van alle menschen en be­hoeften thuis goed op de hoogte zult houden, want ik zal blij zijn, als ik met een of ander kan helpen.
Mijne gezondheid is in den laatsten tijd weer uitstekend en ik twijfel niet, of als vE nu maar eerst weg is, en ik door alle drukte en agitatie heen ben, het ook zoo zal blijven. Het is toch maar een vaste waarheid dat de stemming van het gemoed de voornaamste basis is van de gezondheid van het lichaam. Men zegt "mens sano in corpore sano", of "gezond is de ziel als het lichaam dit is", maar ik geloof dat het omge­keerd nog veel meer waar is.
Hoe komt het anders, dat mijn maag nu geheel in orde is, terwijl die in die dagen van spanning en agitatie zoo beroerd was? Wel laat ik nu het bitterdrinken etc., maar dit is toch al nadeelig en daarvan komt het niet.
Uw brief van 21 October heb ik bestens dankend in goede orde ontvan­gen en wil een & ander daarvan nog beantwoorden.
Ik heb wellicht wel eens in een mismoedige bui geschreven "in Indië waar ik den besten tijd van mijn leven & mijn ge­zondheid verspil", doch dit moet u zoo nauw niet nemen, want het is iets, dat hier gewoonlijk gezegd wordt. 't Is eenvoudig In­disch gemopper.
Met Braam zal ik wel zorgen het te kunnen vinden. Ik heb alleen maar eens tegenover U mijn hart gelucht, doch zal natuurlijk wel oppassen mij tegenover Feenstra uit te laten. U schrijft " 't Is niet diplomatiek om tegen hem los te trekken bij de Directie". Ik heb nooit wat over den man geschreven en zal dat ook niet doen, wanneer ik daar geen gegronde reden voor heb. Ik heb alleen in vertrouwen tegen U gezegd, dat ik hem net Dams vind en dat is voldoende; met die wilde noten (hoe komen die nonsensdingen er bij te pas?) heeft hij niets uittestaan.
Ik heb nu 3 jaar lang aan het voorbeeld van vE gezien hoe men niet moet handelen om in aanzien te komen, dat ik hoop steeds genoeg selfposses­sion te blijven behouden.
Wat mijn opinie over de M.H.V. betreft, het beste bewijs van mijn vertrouwen in de zaak is, dat ik thans zelf aandee­len neem. Wat ik zoo wel eens in mijn brieven aan U zeg, toon ik natuur­lijk niet naar buiten. Vooral nu ik als representant hier optreed, zal ik wel zorgen dat het prestige van de zaak en daardoor het mijne optehouden. Ik geloof wel dat onze reputa­tie verbetert, maar tot dusverre was zij in Indië niet schit­terend.
Over mijne verhouding tot Braam behoeft U zich niet ongerust te maken. Ik ben niet de man om standjes met de lui te krij­gen. Ook zie ik de klippen, die ik moet trachten te omzeilen; laat ons hopen dat mij dit gelukt.
Van die zooveelste brand bij Dams begrijp ik niets meer, 't Is een wonderlijk product.
't Is bijna middernacht en morgen om 6 uur beginnen we weer. Ik stop dus voor heden, doch niet zonder U en broers & zusters van ganscher harte veel geluk in het nieuwe jaar toetewen­schen. Gezondheid, voorspoed en tevredenheid.
Met een hartelijken nachtzoen, Uw liefh.

Dk.
************************